Tweede gebod

“Gij zult de naam van God niet ijdel gebruiken.”

Uit Jakob Lorber, De Geestelijke Zon, deel 2


Vroeger zeiden ze God verbiedt het vloeken, men volgde dit gebod uit angst voor straf. Maar God is geen straffende God, God is een liefhebbende Vader. Maar het is geen verbod om Zijn naam zonder respect uit te spreken. Dan zouden we Zijn naam nooit mogen uitspreken (want als stervelingen kunnen we nooit voldoende hoogachting geven), terwijl we toch elke dag tot Hem moeten bidden.

Wat betekent het dan wel?

Je zult de naam van God niet slechts met de mond noemen, niet slechts de gearticuleerde klank van een paar lettergrepen uitspreken, maar je moet, aangezien God de essentie van jouw leven is, Zijn naam ook altijd vanuit jouw diepste wezen uitspreken. Dat betekent: je moet de naam van God niet mechanisch, maar in al jouw handelingen altijd heel levendig en krachtdadig tot uiting brengen, want wat je ook doet, dat doe je met de jou door God verleende kracht. Wend je deze kracht voor slechte handelingen aan, dan ontheilig je duidelijk het goddelijke in je. Want dit is jouw kracht, de levende naam van God!

Het is belangrijk te beseffen wat de naam van God is. Het is niet zomaar een naam. De naam van God is de daadkracht van de mens. Daarom moet de mens ook alles wat hij doet, in deze naam doen. Doet hij dat, dan is hij iemand die de naam van God niet ijdel, door het uiten van woorden, maar daadkrachtig en levendig in zich uitspreekt.