De wederkomst van Christus

Mattheüs: Hoofdstuk 24

1 Jezus liep op een dag buiten. Vanaf de weg waarop hij liep, was in de verte de tempel te zien. Zijn leerlingen kwamen naar hem toe en maakten hem opmerkzaam op de schitterende bouw van de tempel. 2 Hij antwoordde hun: "Ja, jullie bekijken dit alles nu met verbaasde blikken; maar ik zeg jullie: daarvan zal geen steen op de andere blijven; alles zal worden afgebroken."
3 Daarna ging hij op de Olijfberg zitten; en toen zijn leerlingen met hem alleen waren, wendden ze zich tot hem met het verzoek: "Zeg ons toch, wanneer zal dat dan gebeuren? Wat zal verder het teken zijn van je wederkomst en de afsluiting van dit tijdperk?" 4 Jezus antwoordde: "Geef er acht op dat niemand je op een dwaalspoor brengt. 5 Want velen zullen in mijn naam komen en zeggen: 'Ik ben de Messias' en ze zullen velen misleiden. 6 Jullie zullen horen van oorlogen en geruchten van oorlogen. Laat je daardoor geen schrik aanjagen. Want dat alles moet van tijd tot tijd noodzakelijkerwijs gebeuren. Maar dat betekent dus nog niet het einde. 7 Ook zal het ene volk tegen het andere opstaan en het ene rijk tegen het andere. Er zullen epidemieën komen en hongersnood en er zullen nu eens hier en dan weer daar aardbevingen ontstaan. 8 Maar dat alles betekent slechts het begin van het lijden, 9 Dan zal men jullie zware verdrukkingen doen ondergaan en men zal jullie doden; want alle ongelovigen zullen jullie haten omwille van mijn naam. 10 Dan zullen velen van de waarheid afdwalen, elkaar verraden en vol haat vervolgen. 11 Ook werktuigen van de boze geestenwereld zullen in grote getale optreden en velen op een dwaalspoor brengen. 12 En omdat de goddeloosheid de overhand krijgt, zal de liefde bij het overgrote deel van de mensen verkillen. 13 Maar wie tot het einde toe standhoudt, zal gered worden. 14 En deze heilsboodschap van het rijk van God zal overal in het universum gepredikt worden, opdat alle ongelovigen de waarheid leren kennen en dan zal het einde voor dit volk gekomen zijn."
15 "Wanneer jullie nu de gruwel van de verwoesting, die door de profeet Daniël voorspeld is - en een ieder die lezen kan, zou deze tekst moeten nalezen - op de gewijde plaats zien, 16 moet de bevolking van Judea naar de bergen vluchten. 17 Wie dan op het dak is, moet niet naar beneden gaan om nog enkele goederen uit het huis te halen. 18 En wie op het veld is, moet niet eerst teruggaan om zijn kleren mee te nemen. 19 Maar wee de vrouwen die in verwachting zijn en zij die hun kind nog de borst geven. 20 Bid dat je vlucht niet in de, winter of op de sabbat zal vallen. 21 Want daarna zal er een tijd van zware verdrukkingen aanbreken, zoals er vanaf het begin van de wereld tot nu nog niet geweest is en later ook niet meer zal zijn. 22 En als de duur van die dagen niet zou worden ingekort, kon geen mens worden gered, Maar omwille van de uitverkorenen zal het aantal van die dagen verminderd worden. 23 Als dan iemand tegen jullie zegt: 'Kijk, hier is de Messias!' of: 'Daar is hij!', geloof het dan niet. 24 Want er zullen valse 'messiassen' en valse profeten opstaan en grote tekenen en wonderen verrichten, om waar mogelijk ook de uitverkorenen te misleiden."
25 "Zie, ik heb het jullie van te voren gezegd."
26 "Als men dus tegen jullie zegt dat de Messias in de woestijn is, ga er dan niet heen; beweren ze dat hij in dit of dat huis is, geloof het dan niet. 27 Want niet zo zal de wederkomst van Christus zijn; zij zal veeleer lijken op een bliksemflits die oplicht in het oosten en zijn straal tot de westelijke hemel werpt. 28 Waar het aas is, daar komen de gieren op af."
29 "Meteen na deze tijd van verdrukking zal de zon voor de slachtoffers verduisterd worden en de maan zal haar glans verliezen; het licht van de sterren zal voor hen verdwijnen van het hemelgewelf en de machthebbers van de lagere sferen aan gene zijde zullen ontsteld raken. 30 Want dan zal het teken van de mensenzoon aan gene zijde verschijnen. Alle geesten van de aardse sferen zullen weeklagen. Ze zullen de mensenzoon aan het hoofd van de hemelse heerscharen met grote macht en heerlijkheid zien komen. 31 Hij zal zijn geestenboden onder luid bazuingeschal uitzenden en zij zullen zijn uitverkorenen uit alle vier windrichtingen, van het ene uiteinde van de wereld aan gene zijde tot aan het andere, samenbrengen."
32 "Wat jullie aan de vijgenboom kunnen waarnemen, moge een les voor je zijn. Als zijn takken sappig worden en beginnen uit te botten, herkent men daaraan dat de zomer nabij is. 33 Zo kunnen ook jullie bij het zien van dat alles, wat ik jullie zonet gezegd heb, direct herkennen dat de vervulling zeer nabij is."
34 "Ik zeg jullie dat dit volk niet eerder zal eindigen, totdat alles in vervulling is gegaan. 35 Hemel en aarde zullen vergaan; maar mijn woorden zullen nooit onvervuld voorbijgaan. 36 Maar van de dag en het uur van de vervulling heeft niemand kennis, noch de engelen in de hemel noch de Zoon, maar enkel en alleen mijn Vader."
37 "Zoals het in de dagen van Noach was, zo zal het ook gaan ten tijde van de wederkomst van de mensenzoon. 38 In de dagen voor de zondvloed gaf men zich over aan eten en drinken. Mannen zochten geslachtsverkeer met vrouwen en vrouwen met mannen, tot het tijdstip kwam waarop Noach in de ark ging. 39 Ze merkten niets, totdat de vloed kwam en allen wegrukte. Zo zal het ook iedere keer zijn wanneer de mensenzoon weerkomt. 40 Dan zullen twee mannen op het veld werken: de een wordt meegenomen en de ander achtergelaten. 41 Twee vrouwen zullen naast elkaar met de handmolen malen: de een wordt meegenomen, de ander wordt achtergelaten. 42 Wees dus waakzaam! Want jullie weten niet op welke dag jullie Heer komt. 43 Maar dit zal jullie duidelijk zijn: als de heer des huizes wist op welk uur van de nacht de dief zou komen, zou hij wakker blijven en de inbraak in zijn huis weten te verhinderen. 44 Daarom, weest ook jullie erop voorbereid! Want de mensenzoon komt op een tijdstip waarop je hem niet verwacht."
45 "Wie is dan de trouwe en verstandige knecht die de heer over zijn huishouding aangesteld heeft om iedereen te voorzien van het hem toekomende levensonderhoud? 46 Die knecht is gelukkig te prijzen, als de heer hem bij zijn terugkeer bezig vindt met het werk dat hem toegewezen is. 47 Ik zeg jullie: hij zal hem zijn totale bezit toevertrouwen. 48 Maar wanneer iemand tot de slechte knechten behoort, denkt hij in zijn hart: mijn heer komt nog lang niet 49 en hij begint zijn medeknechten te mishandelen en hij smult en drinkt met dronkelappen. 50 Maar dan zal de heer van zo'n knecht op een dag komen waarop hij hem niet verwachtte en op een tijdstip dat hij niet had voorzien. 51 Hij zal hem in stukken laten hakken en hem zijn toekomende deel bij de huichelaars geven. Daar zal luid gehuil en tandengeknars zijn."

De geboorte van Christus - Geestelijke wedergeboorte

BD.0227
Ontvangen door Bertha Dudde op 15 december 1937


Lief kind, met onvermoeibaar geduld verkwikt de Heer allen die naar Hem verlangen. Zijn woorden zullen je toestromen en je zult ze elke dag ontvangen. Want wijs is degene die kracht en troost uit Zijn Woord haalt. Ieder van ons doet moeite om je terug te voeren naar een toestand van innige bereidwilligheid. Zulke dagen zijn heel erg nodig, want de Heer wil jullie ziel steeds opnieuw in bezit nemen, totdat ze zo vast verankerd is met de Heiland dat ze Hem door alle gevaar heen trouw blijft en inwerkingen van buiten niet in staat zijn jullie hart van Hem los te maken. Daarom eist Hij steeds weer je overgave en als je hierover nadenkt, zul jij je gewillig schikken. Want de Heer heeft bepaald dat van nu af aan elk gebeuren, hoe klein ook, geestelijk een bevorderlijke uitwerking zal hebben en je vrede zal brengen. Waar je dan ook op aanstuurt, de Heer behoedt je en kiest steeds alleen het juiste. Zijn zegen leidt je en het oog van de Vader waakt over je.

Volg nu onze gedachten: Wanneer het feest van de liefde op zijn einde loopt, ervaar je wederom een sterke inkeer naar binnen, net zoals elk kind van de aarde dat God zoekt. Dit zijn de uitwerkingen van de oneindige liefde van de Heiland, die zich in de zielen uitgiet van hen voor wie het feest openbaring gebracht heeft, die het uur van de geboorte van Christus met hun hart opnamen. Voor hen weerklinkt uit de hoogte het lied van de liefde. Het weerklinkt in hun harten en een zacht verlangen naar de Heiland blijft achter, dat vervulling vindt. Want de Heer doet zijn intrede in die harten en deze zielen wenden zich naar de eeuwigheid. Alle engelen zingen het lied van de liefde mee en als jullie goed luisteren naar deze stem in je hart, dan zal het uur van de geboorte van Christus ook voor jullie het uur van de geestelijke wedergeboorte zijn. Jullie begrijpen Zijn leer en jullie wandelen voortaan in Zijn liefde. En zo wenden jullie je tot de goddelijke genade die jullie naar het licht voert. Nu zal jullie leven op aarde zonnig zijn. Zonnig van geest zullen jullie van nu af aan niet meer rusten totdat jullie de weg naar boven beklommen hebben.

Mijn lief kind, wees er in deze tijd steeds op bedacht dat geen enkele twijfel je innerlijk vertroebelt. Ontvang steeds in diep geloof, laat al het aarzelen terzijde en geef je steeds vol vertrouwen over aan onze woorden. Er zal je zoveel gegeven worden. Met steeds kortere tussenpauzes zal je bekendgemaakt worden hoe innig de Heiland zich met jou verbindt met behulp van je overgave, hoe je zonder onderbreking geestelijke leringen toebedeeld worden. Want alleen het geloof is het fundament waarop de Heer Zijn rijk bouwt. En het moet je heiligste streven zijn steeds dieper binnen te dringen in de goddelijke leringen. Verneem zonder onderbreking en zonder aarzelen de stem van de Heer. Maak steeds een hart voor Hem gereed dat gewillig is op te nemen. Geef je volledige wil aan Hem over en smeek de Heiland innig om Zijn genade.

Duizenden die Zijn Woord ontvangen, zullen de Heer aanhangen. Want Zijn Woord is genade, verkwikking en versterking en niemand kan daaraan voorbij gaan als hij de stem van het hart in acht neemt. Laat horen, wie oren heeft om te horen. En voor hem die naar de Heer verlangt, zal de stem weerklinken en hij zal haar ontvangen in zijn hart. Beëindig dus deze regels en bereid je voor. Het gaat erom een eeuwig Woord te verkondigen en eenieder die de Heer nabij is, zal het ontvangen en over heel de wereld bekendmaken. Op dit moment maakt de Heer gereed wat allen die Hem willen horen, tot zegen zal zijn en drukt de Heiland je op het hart te strijden om met Zijn genade te zegevieren.

Amen

De verlossing van een arme man

Ontvangen door Jakob Lorber op 16 oktober 1848
Uit: Over de drempel van de dood

Hier volgt nu een beschrijving van het sterven of beter gezegd van het uittreden uit het aardse proefleven naar het ware, eeuwige geestelijke leven van een arme dagloner. Deze mensen worden meestal door de groten van deze wereld vol verachting aangezien en 'gepeupel' of 'schorem' genoemd.
Ga maar eens met Mij mee naar een armelijk kamertje, dat meer op een berenhol lijkt dan op een voor mensen bewoonbaar vertrek. Vanbinnen is de ruimte nauwelijks twee kubieke klafter'.* (* oude maat; een kubieke klafter is ong. 7 kubieke meter.) Een kapotte deur geeft toegang tot dit krot, dat boven de deur een opening heeft van twee spannen breed en één span hoog. Door die opening valt wat licht naar binnen, dat evenwel gebroken en verzwakt wordt door de vieze stalmuur van een rijke buurman; de inwendige ruimte van het krot wordt hierdoor zo minimaal verlicht, dat de zeven bewoners elkaar ternauwernood kunnen zien. Dit prachtstuk van een kamer heeft geen kachel of fornuis; hiertoe dient in een hoek van de kamer een vettig, onbewerkt, nauwelijks een voet hoog stuk kalksteen, waarop de arme bewoners van dit echte 'berenhol' hun karige maal bereiden, als ze het geluk hebben zich door werk en bedelen het daarvoor benodigde materiaal te verschaffen.
Let wel, voor deze prachtige woning moeten deze armen aan een rijke huisbaas iedere maand 1 gulden en 3 kreuzer** (** oude Oostenrijkse munteenheden.) aan huur betalen; daar zijn ze zelfs nog heel tevreden mee, omdat hun huisbaas tenminste niet al teveel,aandringt als ze de huur niet direct op de eerste van de maand kunnen betalen, maar hun dikwijls zelfs veertien dagen de tijd geeft. Ja, hun huisbaas is zelfs zo goed, dat hij hun vanwege de ziekte van hun arme, zeventig jaar oude vader voor 20 kreuzer 30 pond schimmelig roggestro heeft laten brengen en ook tien volle dagen op de betaling daarvan heeft gewacht! Werkelijk, zo'n goede en geduldige huisbaas zal later toch ook bij Mij, de Heer, op erbarmen en geduld aanspraak kunnen maken!? -Zie nu, daar in de donkerste hoek ligt op het 'verse' 20-kreuzerstro onze arme dagloner. Tijdens zware bouwwerkzaamheden is hij enkele jaren geleden van een slechte steiger gevallen en brak daarbij twee ribben en een arm. Hij werd wel naar een armenziekenhuis gebracht, maar werd daar medisch een halfjaar lang getiranniseerd en tenslotte, slecht genezen, met medische goedkeuring als genezen ontslagen.
Omdat hij sindsdien ziekelijk en zwak en dus tot geen zwaar werk meer in staat was moest hij zich, samen met zijn eveneens zieke en zwakke vrouw en met vijf dochters waarvan de oudste veertien jaar is, door het leven slaan door allerlei kleine werkzaamheden te verrichten waarvoor zijn krachten nog toereikend waren. Af en toe brachten ook zijn vrouw of kinderen door te bedelen een milde gift binnen van een enkeling met een goed hart. Ouderdom, zwakte, kou, en slechte voeding, maar ook een overgebleven kankerachtige wond aan zijn ribben, hadden hem nu op dit ellendige ziekbed geworpen, waarop wij als bezoekers hem nu zien liggen.
Vermagerd als een Egyptische mummie uit de tijd van de farao's, vol pijn in zijn hele lijf, waarvan de heupen, zijn stuit en zijn naar buiten stekende ruggengraat helemaal stukgelegen zijn door het harde bed, bovendien nog met een volkomen lege maag, brandend van de honger, zegt hij met gebroken stem tegen zijn vrouw: 'Moedertje, heb je helemaal niets meer? Geen stukje brood? Geen warme soep of wat gekookte aardappelen? -O God, o God! Wat heb ik toch een verschrikkelijke honger! Van de pijn kan ik mij niet meer bewegen, en bovendien nog zo'n honger! 0 mijn God, mijn God! Verlos mij toch eindelijk eens van deze kwelling!'
De vrouw, die van uitputting en honger ook nauwelijks meer kan staan, zegt: 'O mijn arme, lieve man! Al om zes uur vanmorgen zijn de drie oudste kinderen weggegaan om bij goede, medelijdende mensen iets te vragen, en nu is het al drie uur in de middag en nog is er geen van hen teruggekomen! Ik tril over mijn hele lijf van angst dat hun iets is overkomen. 0 Jezus en Maria! Misschien zijn ze zelfs in het water gevallen of in de onbarmhartige handen van de politie? Mijn handen en voeten trillen! -Moge Jezus jou intussen sterken; ik zal met Gods hulp al mijn krachten vergaren en bij de politie navraag gaan doen, of zij daar soms weten waar onze arme kinderen terecht gekomen zijn!'
De zieke zegt: 'Ja, ja, lieve moeder, ga maar gauw -ik vrees ook het ergste! Maar blijf niet te lang weg, en breng mij iets te eten, anders sterf ik van de honger! Bedenk dat wij allemaal al twee volle dagen niets gegeten hebben. Als de drie arme meisjes maar niet van uitputting ergens zijn blijven liggen! O mijn God, o mijn God, moet dan ook alle ellende over mij komen?'
De vrouw gaat weg, en nauwelijks is ze op straat of ze ziet een gerechtsdienaar, die de drie kinderen voor zich uitdrijft. Ze slaakt een kreet van ontzetting en zegt, terwijl ze haar handen boven haar hoofd heft: 'Rechtvaardige God! O Jezus! Dat zijn mijn arme kinderen!'
Helemaal behuild en buiten adem zeggen de kinderen: 'O moeder, moeder! Deze woeste man heeft ons opgepakt toen wij iemand om een aalmoes voor onze zieke vader vroegen; hij heeft ons opgesloten in een donkere kamer, en omdat hij ons al vaker had zien bedelen, kwam hij met een nog afschuwelijker man, die er als een heer uitzag. Die liet ons toen, hoewel wij hem op onze knieën smeekten, zo hard met de tuchtroede slaan, dat we helemaal vol bloed zitten! Daarna vroeg hij ons heel bars waar wij woonden, en toen wij hem dat van de pijn nauwelijks konden zeggen, beval hij deze man die ons zo geslagen heeft ons naar huis te brengen. - O moeder, moeder, het doet verschrikkelijk pijn!'
De moeder, nauwelijks in staat een woord uit te brengen, slaakte een diepe zucht tot Mij en zei: 'O Heer, rechtvaardige God! Als U leeft, hoe kunt U dan zulke gruwelen aanzien en ze ongestraft laten gebeuren? O mijn God, mijn God, hoe kunt U zo'n ellende over ons laten komen?' Daarop begint zij bitter te huilen. De politieman verbiedt haar om op straat zo'n misbaar te maken en zo de aandacht van de voorbijgangers op zich te vestigen en hij gebiedt haar zich onmiddellijk in haar woning terug te trekken
De moeder verontschuldigt zich en zegt huilend: 'O meneer, kan ik soms iets anders dan huilen? Mijn zeventigjarige, doodzieke man ligt uitgehongerd op het stro; wij hebben allemaal twee dagen lang niets gegeten. Deze late herfst is nat en al heel koud, en wij hebben geen stukje hout om onze vochtige, koude woning te verwarmen. Ik ben zelf zwak en ziek.
Deze drie meisjes waren onze enige steun, en nu hebt u hen kreupel geslagen! O God! Hoe zou ik daarbij kunnen zwijgen? Hoe kunt u mij mijn terechte tranen verbieden? Bent u dan geen mens, geen christen?'
De politieman wil haar nu achteruit duwen; maar vanachter een hoek springt een onverschrokken man tevoorschijn en schreeuwt tegen de politieman: 'Halt, vriend! Tot hier en geen millimeter verder! -Hier, arme moeder, hier heb je 30 gulden; zorg daarmee voor eten, zo goed je kunt. En jij, gevoelloze beulsknecht, verdwijn onmiddellijk, anders schiet ik een paar kogels door je tijgerschedel!'
De politieman wil de weldoener arresteren voor dit dreigement; maar de vreemdeling trekt onmiddellijk een geladen pistool uit zijn borstzak en richt het op de gerechtsdienaar, die het nu natuurlijk raadzamer acht zich snel te verwijderen dan zich te laten schieten door deze man, die er nu ontzettend ernstig uitziet.
Als de politieman uit het gezicht verdwenen is, gaat ook deze man heel stil en bedaard zijns weegs. De moeder en de drie kinderen kijken hem nog lang dankbaar na. Dan haast zij zich, ondersteund door haar drie dochters, die hun pijn door deze weldoener snel vergeten zijn, onmiddellijk naar de dichtstbijzijnde herberg om brood, wat wijn en vlees te kopen. De bediende trekt wel een wat bedenkelijk gezicht als hij van dit arme volkje een bankbiljet van 10 gulden te wisselen krijgt. Maar hij denkt bij zichzelf: geld is geld, of het nu gestolen of op een eerlijke manier verkregen is, en hij wisselt het bankbiljet van de armen en geeft hun wat ze verlangen.
Daarmee thuis gekomen, treffen ze de arme man huilend van pijn en honger aan. De moeder geeft hem onmiddellijk wat brood en wijn, en de oudste dochter rent naar de dichtstbijzijnde handelaar om voor een paar groschen hout, aanmaakmateriaal en ook een half pond kaarsen te kopen.
Als ze daarmee thuis komt, ziet ze tot haar ontzetting twee politiemannen voor de deur, die haastig zijn teruggekomen om de weldoener hier nog aan te treffen of, in het andere geval, zo mogelijk bij de arme vrouw te informeren naar deze man en naar zijn woonplaats.
En zou de vrouw geen inlichtingen willen geven, dan zal ze gearresteerd worden.
Met dit 'loffelijke' voornemen, in opdracht van het politiebureau, gaan ze samen met het arme meisje de donkere kamer binnen. Zij eisen dat er onmiddellijk licht wordt gemaakt en sommeren de vrouw om alle inlichtingen over de bewuste man te geven, anders zal zij met hen mee moeten naar het politiebureau. Als de arme vrouw dat hoort, zakt ze van angst in elkaar. De oudste dochter, die ook trilt van angst, maakt het gevraagde licht en de twee gerechtsdienaren zien nu de halfnaakte zieke man op de grond liggen, slechts bedekt met wat armzalige lompen. Zij schrikken aanvankelijk wel enigszins terug, maar vermannen zich al gauw en vragen de geschokte vrouw wie die bewuste man was en waar hij woont.
De vrouw trilt en is niet in staat antwoord te geven. De twee gerechtsdienaren houden deze toestand voor een list, trekken de vrouw van de grond en willen haar direct meenemen. De zieke man en de vijf kinderen smeken om genade en erbarmen, maar de twee oefenen hun mooie ambt uit zonder iets te zeggen. Maar op het ogenblik dat zij de vrouw al bij de deur vasthouden, komt onze man eraan met nog drie sterke helpers. Eerst bevrijden ze de van angst halfdode vrouw uit de handen van de twee gerechtsdienaren; daarna ranselen ze hen zo stevig af dat ze nauwelijks kunnen lopen, en bedreigen hen en al hun collega's met de woorden: 'In de naam van God! Als jullie, beestmensen, het nog één keer wagen om deze heilige plaats te betreden, waar Gods engelen wonen, staat je van ons de vreselijkste wraak te wachten! Wij zijn geen mensen of wezens van deze wereld, maar wij zijn beschermgeesten van deze engelen, die hier de beproeving van het vlees doormaken!'
Dan verdwijnen de vier helpers. Ook de twee gerechtsdienaren gaan weg, helemaal ontnuchterd, om niet weer terug te komen.
De vrouw herstelt zich al gauw en zorgt er nu voor -terwijl ze Mij voor deze redding dankt -dat de man, wiens einde heel nabij is, warme soep krijgt. De soep is snel klaar en wordt onder duizend zegeningen aan de man gegeven die hem, terwijl hij Mij en de zijnen bedankt, met smaak verorbert.
Daardoor enigszins gesterkt, zegt hij tegen zijn vrouwen zijn kinderen: 'Jij, mijn dierbare vrouw, en jullie, mijn lieve kinderen, hebben nu ter wille van mij veel doorstaan. Maar daarbij hebben jullie je ook zichtbaar overtuigd dat de hand van de Heer voor jullie heeft gestreden en jullie vijanden als een onwerkelijk spookbeeld heeft verjaagd. Vertrouw dus voortaan op de Heer. Hij zal het dichtst bij jullie zijn als de nood het hoogst is! Vergeef allen die tegenover ons en met name tegenover jullie hard zijn geweest; zij zijn machinale instrumenten van een blind, heerszuchtig politieapparaat en handelen zonder te onderzoeken en te weten wat ze doen. Alleen de Heer moet hun rechter zijn!
Draag jullie kruis met geduld en zoek nooit enig geluk van deze wereld, want gelukskinderen van deze wereld zijn geen kinderen van God. Wat in deze wereld prachtig is, is in Gods ogen een gruwel! Vrees niets zozeer als werelds geluk, want dit is het grootste ongeluk voor de geest.
Kijk, wat zou het mij gebaat hebben, als ik een van de rijkste burgers op aarde was? Nu, aan het einde van mijn aardse leven, zou ik niets anders dan de zekere, eeuwige dood voor mij hebben! Maar hoe geheel anders staat het er nu met mij voor! De dood heeft zijn verschrikking volkomen verloren; voor mij bestaat er geen dood meer! Ik ben al verlost van mijn aardse lijden, en vóór mij staat de heerlijke poort naar het rijk Gods al wijd open!
Zie, mijn lichaam, dit afgeleefde zadel van mijn ziel om het kruis van God te dragen, ligt nu al koud en dood op het harde strobed. Naar ziel en geest ben ik, die zeventig jaar lang in dit nu dode en van mij afgevallen lichaam heb gewoond, nu vrij; ik leef reeds een eeuwig leven en heb de dood van mijn lichaam niet gezien noch gevoeld, want zonder dat ik mij daarvan bewust was, ben ik in één wonderbaarlijk ogenblik van de mij drukkende last bevrijd. Voel mijn lichaam en overtuig jullie ervan, dat het volkomen dood is (De vrouwen de kinderen voelen aan het lichaam en ontdekken dat het koud, hard en dood is) .En zie, toch leef ik, en spreek nu met jullie en veel volkomener dan ik ooit heb gesproken! De reden daarvan is dat ik steeds in Jezus, de gekruisigde, heb geloofd en zoveel ik kon naar Zijn geboden heb gehandeld. En wat Hij in de tempel heeft onderwezen -namelijk, dat zij die Zijn Woord aannemen en ernaar leven, de dood niet zullen zien en smaken -is bij mij nu als eeuwige waarheid bevestigd, want ik heb mijn lichaam afgelegd zonder te voelen hoe en wanneer.
Ik heb jullie geen vermogen nagelaten; mijn grote aardse armoede is jullie aller erfdeel! Maar wees daar blij om; als de blinde rijken van deze aarde wisten wat een rijkdom voor de geest de aardse armoede is, zouden ze hun geldbuidels mijden als de pest! Maar hun grote blindheid beschouwt datgene als winst, wat hen voor eeuwig doodt. Laat hen de weg van het verderf dan maar bewandelen. Maar als jullie aan het einde van je aardse reis even gelukkig willen zijn als ik nu, mijd dan het wereldse geluk en zoek het nooit!
Geloof mij, die nu reeds van gene zijde met jullie spreekt: hoe groter iemands kruis is en hoe zwaarder het is te dragen, des te gemakkelijker en minder voelbaar zal zijn overgang vanuit deze wereld van de materie naar die van de geest zijn. Want iedereen die Christus volgt, moet de weg van het vlees gaan. Iedereen moet in Christus gekruisigd worden en in Hem sterven, anders kan men nooit in Hem en door Hem tot de opwekking en opstanding komen!
Door armoede, nood en andere ongemakken van het leven wordt het vlees al in Christus gekruisigd en gedood; daarom wordt een ieder die zo leeft als wij hebben gedaan en jullie nog doen, opgewekt en zal hij op zijn ogenschijnlijke sterfbed reeds de volledige opstanding tot het eeuwige leven oogsten terwijl de rijken aan het einde van hun aardse geluk in feite sterven
Want een arme die zich aan de wil van de Heer overgeeft sterft constant, en als zijn doel bereikt is, is hij ook al helemaal klaar met de dood en kan hij dus niet meer sterven, maar enkel opstaan in Christus. -Heel anders is het echter met die mens gesteld, die voortdurend zijn lusten heeft nagejaagd. Zo iemand sterft bij de dood van zijn vlees werkelijk en volledig, en kan aan gene zijde slechts met veel moeite -of ook wellicht helemaal niet meer -opgewekt worden.
Bewaar dat allemaal in jullie hart en wees blij als de wereld jullie veracht, scheldnamen geeft en met allerlei wapens van haar slechte, gevoelloze hart vervolgt. Want de Heer slaat de 'slechten' altijd gade en kent hun plannen! Ik zeg jullie: als jullie opstaan, zullen zij te gronde gaan. Zoek dus bovenal het rijk Gods en zijn gerechtigheid; al het overige zal jullie er om niet bij gegeven worden.
Verheug je dus nooit over de rijken van deze wereld, maar beklaag ze liever, want zij zijn arm in de geest. Verheug je des te meer over diegenen die zich net als jullie in allerlei beproevingen en nood bevinden! Want zij sterven iedere dag in Christus, om daarna aan het einde niet meer te sterven, maar op te staan tot het eeuwige leven in Christus.
Mogen deze laatste woorden van mij op deze wereld de grote rijkdom vormen die ik jullie nalaat; over dit erfdeel zullen jullie geen belasting hoeven te betalen! -Maar verwijder dit lichaam van mij spoedig uit deze kamer, want het is volkomen dood. Houd er ook geen ceremoniën bij, want al dergelijke ceremoniën zijn God een gruwel. Ook hoeven jullie geen mis te betalen, want God de Heer heeft een hekel aan een betaald gebed. Laat echter alles wat jullie doen een lofprijzing zijn voor de Heer, omdat Hij mij zo'n grote genade heeft willen bewijzen. Hem alleen zij voor eeuwig alle eer, alle lof en al onze liefde. Amen'.
Met deze woorden komt hij voor deze wereld tot zwijgen en is hij -wat zijn lichaam betreft -volkomen dood.
Onmiddellijk ziet hij naast zich drie vriendelijke mannen in witte geplooide kleding staan, die hem liefdevol begroeten en hem als broeder de hand reiken. Zalig en al zijn aardse lijden vergetend reikt hij ook hun de hand, terwijl hij zich nog rechtop zittend boven zijn aardse lichaam bevindt, en zegt: 'O beste, mij nog volkomen onbekende vrienden van de Heer Jezus Christus, wat jullie beslist zijn, in al die zeventig jaren die ik op de harde aarde heb doorgebracht, heb ik - van de menselijke kant bezien - weinig goede, maar des te meer kommervolle dagen beleefd, en de laatste waren wel de bitterste. Want toen regende het pijn en diepe ellende op mijn arme zondige huid. Maar aan de Heer zij alles geofferd en Hem alleen zij eeuwig alle lof en al mijn liefde daarvoor! Want hoewel ik werkelijk veel heb geleden, heeft het mij toch nooit ontbroken aan tijdelijke vertroostingen, die mij in mijn hart weer helemaal hebben opgericht en mij geleerd hebben alle lichamelijk uiterst bittere, afschuwelijke pijnen en wonden van mijn lichaam in naam van de Heer te verachten. En nu heb ik met de grote genade, hulp en erbarming van God, de Heer Jezus Christus, alles doorstaan en wacht ik met hetzelfde geduld dat op aarde zo dikwijls mijn lijden verzachtte, op wat de heilige wil van de Heer over mij zal beschikken. Hem alleen zij al mijn liefde, al mijn lof en aanbidding -Zijn alleen heilige wil geschiede!'
Een van de drie in het wit geklede mannen zegt: "Beste vriend, maar wat zou je doen als de Heer jou vanwege Zijn grote heiligheid en jouw vergeeflijke zonden -en wel volgens jouw eigen geloofsbelijdenis -wellicht voor onbepaalde tijd naar het vagevuur zou sturen, waar je hevige pijnen zou moeten lijden? Zou je dan ook onder de hevigste pijnen van het vuur de Heer nog kunnen loven en prijzen? En zou je Hem nog kunnen liefhebben?'
De arme zegt: '0 beste vriend! De eindeloze heiligheid van de Heer vereist weliswaar de grootst mogelijke zuiverheid van de ziel, die waardig moet worden Hem te aanschouwen, maar Zijn even oneindige wijsheid en goedheid weet toch ook hoeveel pijn een arme ziel kan verdragen, en dus zal Hij haar niet overbelasten! -Maar als Zijn gerechtigheid dat ter wille van Zijn oneindige heiligheid van mij eist, Iaat ook dan Zijn heilige wil geschieden! Want ook daarin zie ik nog Zijn grote liefde, die een ziel alleen maar zo'n reiniging oplegt, opdat deze waardig wordt om opgenomen te worden en God te aanschouwen!
De Heer is altijd de zuiverste liefde en dus eindeloos goed, en alles wat Hij doet is goed. Daarom geschiede alleen Zijn allerheiligste wil! Want ook al zou ik om verschoning en erbarmen smeken, dan zou dat beslist niet zo goed voor mij zijn als datgene wat de hoogste wijsheid en liefde van de Heer over mij beveelt en bepaalt
Daarom zeg ik voor eens en altijd: geloofd zij de Heer Jezus Christus, die als enige Heer en God samen met de Vader en de Heilige Geest heerst en regeert van eeuwigheid tot eeuwigheid! Zijn allerheiligste naam worde geprezen en Zijn alleen heilige wil geschiede!'
De in het wit geklede zegt: 'Dat heb je volkomen juist en waar gezegd. Maar bedenk dat je zonder biecht en communie bent gestorven. Als je nu voor de rechterstoel van Christus nu komen te staan, zou er dan niet gemakkelijk een doodzonde bij jou gevonden kunnen worden volgens de leer van jouw kerk, en zou je dan niet voor eeuwig in een staat van ongenade naar de hel moeten? Hoe zou je de Heer dan loven en prijzen?'
De arme zegt: 'Vrienden, wat ik kon doen, heb ik beslist gedaan. Dat ik uiteindelijk niet kon biechten, was zeker niet mijn schuld. En drie weken geleden heb ik toch wel gebiecht, waarbij de biechtvader mij verzekerde dat ik nu lange tijd niet meer hoefde te biechten. O vrienden, als ik ergens toch nog een mij onbekende doodzonde in mij zou hebben, smeken jullie dan de Heer voor mij, arme zondaar, of Hij mij genadig en barmhartig wil zijn! Want om in de hel te komen na een aards leven vol lijden, dat zou wel het allerverschrikkelijkste zijn! o Heer, Uw wil geschiede, maar wees mij, arme zondige ziel, toch genadig en barmhartig!'
Dan zegt de in het wit geklede weer: 'Ja, beste vriend, voor het geval je een doodzonde in je zou hebben, zou het met onze voorbede toch ook niet zo gemakkelijk gaan. Want je weet wel uit de leer van de kerk, dat er na de dood bij God geen genade kan zijn vanwege Zijn volmaakt strikte en onveranderlijke rechtvaardigheid? Bovendien heb jij op de wereld toch al nooit waarde gehecht aan de voorbede van heiligen en aan het misoffer altijd maar weinig en tenslotte helemaal niets meer, waardoor jij je tegenover de kerk ontegenzeglijk als een ketter hebt gedragen en in haar ogen een zeer grote zondaar bent geworden. Als ook wij nu bij God voor jou zouden bidden, denk je dan dat onze voorbede enig nut zou kunnen hebben? Waarom heb je dan geen waarde gehecht aan de litanieën van de kerk en aan de zielenmissen?
Volgens jouw eigen laatste bekentenis heb je jouw nabestaanden geleerd dat betaalde gebeden voor God een gruwel zijn, en dat zij voor jou dus geen mis moeten betalen!
Als dit nu allemaal bij jou zo is, hoe moeten wij dan bij God voor jou bidden? Hoe denk je daar nu over? Zal of kan het voor jou van enig nut zijn bij God?'
Vervuld van de geest en met diepe gemoedsrust zegt de arme: 'Vrienden, wie jullie zijn is mij om het even; meer dan Gods schepselen zijn jullie niet en dat -God de Heer zij eeuwig dank en liefde! -ben ik ook; ik geloof dan ook dat ik met jullie even vrijmoedig kan spreken als jullie dat met mij doen.
Op de wereld was ik weliswaar arm en ellendig, maar ik kon lezen, een beetje schrijven en behoorlijk goed rekenen. De zon en feestdagen heb ik meestal doorgebracht met het aandachtig lezen van de Heilige Schrift. Hoe meer ik daarin thuis raakte, des te duidelijker werd het mij dat de rooms-katholieke kerk precies het tegenovergestelde doet en gedaan wil hebben van wat Christus en de apostelen volgens de vier evangeliën en de brieven van de apostelen hebben geleerd en zelf hebben gedaan. In een brief van de apostel Paulus trof ik zelfs de dreigende tekst aan: 'En als er een engel uit de hemelen zou komen, die jullie een ander evangelie leerde dan ik jullie verkondig, namelijk over Jezus de gekruisigde, die zij vervloekt!'
Deze kernachtige uitspraak schoot als een bliksem door mijn hele ziel en ik stelde mijzelf de vraag: als de apostel zulke woorden gebruikt, hoe zit het dan met de leer van Rome, die niet alleen het Woord van God niet leert en alle leken verbiedt het te lezen, maar heel andere dingen leert, die erg op het uiterst duistere heidendom lijken, wie moet ik nu geloven?
Een innerlijke stem zei bijna luid tegen mij: 'Geloof het woord van God!' En ik deed zoals de innerlijke stem had gezegd.
Het werd mij van dag tot dag duidelijker dat ik daar goed aan deed. Want ik begreep het in mijn hart en was in geest en waarheid overtuigd van alles wat ik trouw geloofde en deed namelijk dat de leer van Christus het zuivere en enig ware Woord van God is, waarin als enige alle heil en het eeuwige leven gezocht en gevonden kan worden!
God is onveranderlijk. Zoals Hij was, zo zal Hij ook blijven: de ene, eindeloos volmaakte, eeuwige Geest van zuivere liefde. Hoe zou Hij de kerk van Rome gesticht kunnen hebben, die niets anders dan haat en vervolging, verderf, dood en hel verkondigt? 'Nee, eeuwig nee', klonk het in mij, 'wie zijn broeders oordeelt en verdoemt, is zelf geoordeeld en verdoemd! -Maar oordeel en verdoem ook jij niemand in je hart, dan zul je ook niet geoordeeld worden!' Zo hoorde ik het, en zo handelde ik ook. Wel zag ik steeds duidelijker hoe men in Rome in de geest nog duizend keer erger met de Heer omging dan degenen die vroeger Zijn lichaam hadden gekruisigd. Toch oordeelde ik hen nooit, maar zei altijd in mijn hart: Heer, vergeef hun, want ze zijn allemaal stekeblind en weten niet wat ze doen!
Ik zag en begreep de eindeloze liefde van de Heer steeds meer. Daardoor nam mijn liefde voor Hem in'mij ook zo sterk toe, dat al mijn aardse lijden deze niet meer kon verminderen, maar alleen steeds meer versterken! En zo zeg ik ook nu tegen jullie, vrijuit en onomwonden: Christus is mijn liefde en mijn leven -ook in de hel, als ik daar door jullie toe verdoemd zou zijn; ook de hel zal mij Hem nooit meer afnemen!
Wel weet ik dat ik tegenover God een zondaar ben, en niet waardig om mijn ogen op te slaan naar de plaats waar Hij, de Allerheiligste, woont! Maar zeg mij, waar in Gods uitgestrekte oneindigheid is er een engel of een mens, die evenals de Heer zou kunnen zeggen: 'Wie van jullie kan Mij van een zonde betichten?' Werkelijk, het is voor mij zaliger om te zeggen: 'Heer, ik ben de alleronwaardigste!' dan: 'Ik ben degene die Uw genade het meest waardig is!'. En ook al zouden we alles gedaan hebben wat Hij ons geboden heeft te doen, dan zou ik, en zeker jullie ook, alleen maar kunnen zeggen: 'Heer, wij zijn allemaal Uw onnutte dienstknechten geweest en hebben ons door niets Uw genade waardig gemaakt. O Heer, o Vader! Wees ons ter wille van Uw eindeloze verdienste voor ons, onwaardigen, genadig en barmhartig!'
Alleen om dit te zeggen en te vragen hebben wij het recht; al het meerdere beschouw ik feitelijk als zonde! Nu zullen jullie hopelijk begrijpen waarom ik geen waarde hechtte aan litanieën en betaalde gebeden. Maar een oprechte voorbede uit de liefde van het hart van de ene broeder voor de andere heb ik altijd erg gewaardeerd en om die reden vroeg ik het jullie ook. Maar jullie kunnen doen wat jullie willen. In alles geschiede eeuwig de allerheiligste wil van de Heer!'
Innerlijk erg verblijd over deze nieuwe voortreffelijke broeder zegt de in het wit geklede weer: 'Beste broeder, wij zien jouw ware ernst, moed en ijver ter wille van de Heer, die werkelijk zo vast staan als een rots. Maar vraag je hart eens of je ook voor het aangezicht van de Heer zo zou durven spreken?'
De arme zegt: 'Dan zou alleen mijn overgrote liefde voor Hem misschien wel mijn tong, maar nooit mijn moed kunnen verlammen. En werkelijk, er is niet veel moed voor nodig om tegenover God te bekennen, dat men zich tegenover Hem oprecht als een nutteloze knecht voelt, die daarom Zijn genade en erbarmen nodig heeft.
O, eigenlijk heb ik Christus nooit gevreesd, want ik heb Hem te zeer liefgehad om Hem te kunnen vrezen. Maar zeg mij, of ik hier nog lang zal blijven of niet. Ik zou wel graag duidelijk willen weten waar ik naar toe moet gaan!'
De in het wit geklede zegt: 'Heb nog maar even geduld, we moeten ter wille van jou nog op iemand wachten. Zodra hij komt en van de Heer jouw oordeel meedeelt, zul je onmiddellijk deze plaats kunnen verlaten en zul je daarheen gaan, waarheen de wil van God je zal wijzen. -Kijk, daar uit oostelijke richting komt hij al; hij zal gauw hier zijn! -Heb je geen vrees voor hem, die komt in de naam van de Heer?'
De arme zegt: '0 nee, als ik de Heer Zelf boven alles liefheb, hoe zou ik dan degene vrezen die Hij naar mij toestuurt?'
De in het wit geklede zegt: 'Maar weet, beste broeder, dat zelfs de meest rechtvaardige zeven maal per dag zondigt, zonder het te weten! Als je nu alle dagen bij elkaar optelt, vanaf je toerekenbare jaren, en die met zeven vermenigvuldigt, zou dat toch een aanzienlijk aantal doodzonden opleveren, vooral als je in aanmerking neemt, dat -volgens Ignatius van Loyola vier kleine samen ook één grote maken! En als hij met zo'n rekening aan zou komen, zou je ook dan de boodschapper van de Heer niet vrezen?'
De arme man zegt: 'Nee, en nog eens nee! Ik moet jullie, mijn beste vrienden, openlijk bekennen dat het mij blij zou maken om als een grote zondaar bevonden te worden! Want de zonde verheft niet, maar maakt deemoedig, en dat is goed en rechtvaardig. Ik heb dat op aarde dikwijls gevoeld als ik mij -weliswaar een korte tijd -soms van geen ronde bewust was, wat bij mij vooral na een biecht het geval was. In zo'n toestand was ik heel hoogmoedig vanuit een vermeende, puur zedelijke onberispelijkheid, en dan zei ik ook heimelijk in mijzelf als ik een liederlijk mens tegenkwam: goddank dat ik niet zo ben als deze kerel, die God en ieder menselijk recht veronachtzaamt!
Maar als ik dan weer zelf in een of ander kwaad verviel, dacht ik met wroeging in het hart, wanneer ik een andere zondaar tegenkwam: kijk, deze man, die jij als een slechte kerel beschouwt, is in Gods ogen misschien wel veel beter dan jij. Wees, o God, mij arme zondaar genadig en barmhartig, want ik voel mij nu niet eens waardig om mijn ogen naar Uw hemelen op te slaan! -En dat, vrienden, was beslist beter gedacht en meer passend dan te denken en bij zichzelf te zeggen: Heer, ik ben een zuiver mens en heb sinds mijn kinderjaren alle wetten in acht genomen, en daarom verwacht ik nu ook met het volste recht de beloning die U in het vooruitzicht hebt gesteld!
Vrienden, ik weet dat ik in Gods ogen een zondig mens ben, en daarom verwacht ik dan ook niets van Hem op grond van enige verdienste, maar alles alleen van Zijn genade en erbarmen.
Ik weet ook werkelijk niet wat wij als schepselen tegenover de almachtige God voor verdiensten zouden kunnen hebben die het belonen waard zouden zijn. Heeft God onze hulp ooit nodig gehad? Hebben wij God, de Heer, soms geholpen de hemelen en de aarden te scheppen -of de verlossing helpen volbrengen? Of is iemand God, die alleen heilig is, soms van dienst geweest door de voor zijn bestwil gegeven wetten in meerdere of mindere mate in acht te nemen? Ik denk dat God ook zonder ons even volmaakt God zou zijn als Hij nu is, aangezien wij toch alleen maar de bestemming hebben Zijn eindeloze genade, erbarmen en liefde in ons op te nemen, en niet om Hem deze of gene eeuwig onnodige diensten te verlenen. Kijk, zo heb ik altijd gedacht en zal ik eeuwig denken, vooropgesteld dat ik een eeuwig voortbestaan zal hebben! Om deze reden zie ik dan ook niet in waarom ik voor de boodschapper van de Heer bang zou moeten zijn, omdat ik immers geen reden kan vinden om voor de Heer Zelf bang te zijn. Ja, ik vrees de Heer ook wel, maar niet als een misdadiger, maar als een liefhebbend mens, die zich veel te zondig en onwaardig voelt om de Heer met zijn onreine hart uit al zijn kracht lief te hebben! Wat denken jullie, beste vrienden, heb ik gelijk of niet?'
De in het wit geklede zegt: 'Wij zien nu wel heel duidelijk in dat jij je door ons nooit zult laten bekeren; daarom zullen we je ook niet langer lastig vallen, maar alles overlaten aan degene die er nu aan komt. Kijk, hij is er al!'
De boodschapper gaat direct met een vriendelijk gezicht op de arme man toe, reikt hem de hand en zegt: 'Verhef je boven je sterfelijke resten, broeder, en sta op tot het eeuwige leven in jouw God en Heer, die jij in Jezus Christus steeds zo innig hebt liefgehad!'
De arme staat nu onmiddellijk op en voelt zich helemaal vrij en sterk en vol kracht. Hij zegt tegen de boodschapper, die er heel eenvoudig en sober uitziet: 'Verheven afgezant van de almachtige God, een onbegrijpelijk gevoel van geluk trok door mijn hele wezen toen je mij de hand gaf. En dat is het zekers te bewijs voor mij dat je werkelijk als boodschapper van de Allerhoogste naar mij arme zondaar bent gezonden. Niet alleen omdat deze drie broeders dat hebben gezegd, die mij grote angst en vrees voor jou wilden aanjagen, maar omdat mijn eigen onbedrieglijke gevoel mij zegt dat het zo is. 0, wees dan zo goed en zeg mij wat ik van de uiterst rechtvaardige rechterstoel van God te verwachten heb? Verdiensten heb ik niet en zal ik ook nooit hebben, maar zeg mij of ik op genade en erbarmen mag hopen, want ik voel dat ik in Gods ogen een grove en grote zondaar ben; zeg mij of ik op genade en erbarmen mag hopen?'
De boodschapper zegt: 'Beste broeder, hoe kun je daarnaar vragen? Jouw hart is volliefde voor de Heer -"'dan is de Heer Jezus, die God is van eeuwigheid, toch al in je! Wie Jezus in zijn hart heeft, moet die nog vragen ofhij genade en erbarmen van Hem mag verwachten? Ik zeg je: je bent nu al zalig en zult nooit iets merken van een gericht! Kom nu met mij mee naar jouw God, jouw liefdevolle heilige Vader, en ontvang daar wat in overvloed bereid is voor al degenen die Hem zoals jij in alle waarheid boven alles liefhebben!'
De arme zegt: 'O, verheven boodschapper van God, vergeef mij, daarheen kan ik je niet volgen, want zo'n genade ben ik niet waard! Breng mij naar een rustig plekje waar mensen even gering als ik en zonder enige verdienste kunnen wonen en hopen de Heer Jezus eens vanuit de verte te mogen zien; dan zal ik daar even zalig zijn als de meest volmaakte engel! Ik zou het immers niet kunnen verdragen dat de Heer Jezus te dicht bij mij zou komen; want mijn te grote en machtige liefde voor Hem zou mij helemaal verteren! Doe dus voor mij, wat ik je in alle ootmoed heb gevraagd'.
De boodschapper zegt: 'Mijn dierbare broeder, dat kan niet; kijk, de Heer wll het zo! Maar als ik het kan uithouden om steeds dicht bij Hem te zijn, zul jij dat ook wel kunnen. Kom daarom maar met mij mee en heb geen schroom! Ik zeg je dat wij beiden het bij de Heer wel uit zullen houden!
De arme zegt: 'Nu ja, in godsnaam, als jij dat denkt, zal ik het er maar op wagen! -Maar zeg mij, waarom kijken deze drie in het wit geklede broeders ons beiden nu zo aan, alsof ze in hun innerlijk ontroerd en erg verblijd zijn? Zien zij de Heer al ergens?'
De boodschapper zegt: 'Dat kan wel zijn, maar ze zijn ook heimelijk erg verheugd over jou, zoals over iedereen die hierheen komt met zoveel liefde als jij. Zie daar in oostelijke richting, waar zich een glooiend gebergte verheft, waarboven een prachtig morgenrood straalt -daar loopt onze weg overheen en die zullen we heel gemakkelijk en snel afgelegd hebben! Vanaf die hoogte zul je dan het nieuwe, heilige Jeruzalem voor je zien, de eeuwige stad van God, en daar zul je eeuwig wonen!'
De arme zegt: ach broeder, wat heerlijk, wat zuiver goddelijk straalt toch dit prachtige morgenlicht, wat een mooie wolken! En die heerlijke bergweiden en boompjes! 0, onbegrijpelijk mooie hemelse wereld! Wat zijn daarbij vergeleken alle heerlijkheden van de aarde? -Maar ik zie nu ook grote scharen, die ons tegemoet komen, en ik hoor ook heerlijke hemelse liederen! 0, wat een harmonie! Wie kan de ongekende welluidendheid ervan omvatten? -Wat stralen zij toch, die ons tegemoet komen! Wat voor indruk zal ik wel niet op hen maken in mijn nog heel aards uitziende kleren?
O God, o God! Het is nauwelijks meer uit te houden! Kijk, ze komen al heel dicht bij ons, en nu, wat is dat nu? Ze vallen voor ons op hun knieën en op hun aangezicht en schijnen erg berouwvol te zijn. Misschien komt de Heer Zelf wel ergens van achter ons naar deze schare toe? O, zeg mij toch wat dat te betekenen heeft!'
De boodschapper zegt: 'Zoiets zal het wel zijn. We zullen dadelijk wel zien wat er is. Nog een beetje geduld, nog een paar passen en we zijn boven en zullen zien wat er gaande is'.
De arme zegt: 'O, mijn verheven vriend, nu wordt het mij heel vreemd te moede! Denk je maar eens in hoe het iemand als mij kan vergaan en hoe het moet zijn om de Heer van hemel en aarde, de Heer over leven en dood, voor het eerst te zien!
O vriend, ik beef van vrees en verlangen en van blijde en bange afwachting van de dingen, die nu op ons toekomen. Werkelijk, nog maar een paar passen en dan is de top bereikt! Ach, ach, wat zal ik allemaal te zien krijgen!
O vriend, heb jij dan geen vrees voor God als Hij jou misschien wel vaker bij dergelijke gelegenheden zo tegemoet komt? Is het soms al zo gewoon voor je geworden, dat jij je er niet druk om maakt als je zulke dingen overkomen? Toch merk ik aan deze scharen en ook aan de drie broeders die ons volgen, dat ze niet minder aangedaan zijn dan ik. Alleen jij blijft geheelonverschillig en zet een gezicht alsof alles wat hier gebeurt totaal onbelangrijk is. Zeg mij toch, hoe moet ik dat begrijpen en opvatten? Moet ik mij soms net als jij gedragen, hoewel mij dat volslagen onmogelijk zou zijn?'
De boodschapper zegt: 'Mijn beste broeder, je zult weldra begrijpen waarom ik niet bang ben voor God en waarom ik niet doe zoals onze drie begeleiders, zoals jij en deze scharen. Maar het is ook beter als jij je nu net zo gedraagt als ik, want je zult weldra begrijpen dat jouw vrees totaal zinloos is. Want ik zeg je: de Heer verlangt dat allemaal niet, maar als de kinderen op die manier hun liefde en deemoed aan de Vader betonen, dan doen ze daar natuurlijk ook niet verkeerd aan.
Maar ik weet dat jij daarnet tegenover de drie mannen die jou het eerst begroet hebben, heel onbevreesd en onverschrokken was, wat mij erg beviel -hoewel ze erg hun best hebben gedaan om jou enige vrees aan te jagen. Hoe komt het dan dat je nu zo angstig wordt?'
De arme zegt: 'Ja -toen had ik nog geen besef van de eindeloze verhevenheid van God en Zijn heilige hemelen; maar nu zie ik voor mij, waar ik daarvoor nauwelijks aan durfde te denken. Dat is dus heel wat anders! Hoe moet God er dan wel uitzien, als deze mensen vol huiver voor Hem neerknielen, wat ze beslist doen uit groot en heilig ontzag voor God, de Oneindige, de Almachtige! Zullen mijn nog zeer naïeve en niet aan het licht gewende ogen Gods aangezicht wel kunnen zien?'
De boodschapper zegt: 'Nou, nou, beste broeder, dat zal wel gaan. Als je tot nu toe nog niet blind bent geworden, zal het verder ook wel lukken. Wees maar kalm; kijk, we zijn al op de top en daar aan de horizon, waarboven je de zon van God ziet, die alle hemelen en de harten van alle mensen en engelen verlicht, zie je ook al de heilige stad van God. Daar zul jij voor eeuwig bij Mij wonen! Laten we er nu maar vlug op af gaan, dan zullen we er gauw zijn!'
De arme man zet nu grote ogen op en weet van louter verbazing niet wat hij moet doen; alleen begrijpt hij niet waarom de scharen nu zo deemoedig opstaan en ons en de drie mannen volgen en voortdurend de prachtigste psalmen zingen ter ere van God.
Nadat hij dit hemelse gebied, dat met niets op aarde kan worden vergeleken, een poosje stilzwijgend en zielsgelukkig heeft bekeken, vraagt hij weer: '0 beste vriend en broeder! Zeg mij toch waar degenen die ons volgen God zien, want zij zingen alsof Hij in hun midden was? Ik kijk naar links en rechts, naar voren en naar achteren, maar ik kan niets ontdekken wat mij aan God doet denken. Is mijn blik nog te naïef of nog te onwaardig om het heilige gelaat van God te aanschouwen? Waarschijnlijk zal dat wel het geval zijn. En eerlijk gezegd is mij dat ook liever; want ik voel -en God zal dat ook het beste weten en zien -dat ik Zijn heilig aangezicht niet zou verdragen. O, ik ben al overgelukkig dat ik al dit hemelse nu aan jouw zijde aanschouw, en dat God mij ziet. Weet je, één keer zou ik Hem toch eens willen zien, Hem, die ik zo liefheb, maar eerlijk gezegd in de persoon van de Heer Jezus Christus.
Ja, als ik maar één keer de goede, ja de meest geliefde Heer Jezus zou kunnen zien, zou ik de allerzaligste en allergelukkigste mens van alle hemelen zijn!'
De boodschapper zegt: 'Wees maar kalm, je kunt er zeker van zijn dat je Jezus eerder zult zien dan je denkt. Ja, Ik zeg je: je ziet Hem eigenlijk al, maar je herkent Hem nog niet! Wees dus maar rustig!'
De arme man kijkt nu weer ingespannen naar alle kanten waar hij Jezus dan wel zou moeten zien; maar hij ziet niemand die hij voor Jezus zou kunnen houden. Daarom wendt hij zich weer tot de boodschapper en zegt: 'Het is toch vreemd! Jij zei dat ik Hem al zie, maar Hem alleen nog niet herken. Nu heb ik allen die ons volgen toch nauwkeurig bekeken, maar onder hen kan Hij niet zijn, want allen lijken diep geroerd te zijn en volontzag, en allemaal loven en prijzen ze als uit één mond Jezus, de Heer in eeuwigheid. De drie in het wit geklede mannen doen dat ook, en dus valt het nauwelijks aan te nemen dat de Heer Jezus Jehova zich onder hen bevindt. En toch zei jij, dat ik Hem zie! O, ik smeek je, zeg mij toch hoe en waar ik Hem dan zie?'
De boodschapper zegt: 'Kijk naar de stad Gods, waar wij nu al heel dichtbij zijn; daar zal je alles duidelijk worden. We lopen nu al in de richting van de buitenste stadsmuren en zullen weldra in de heilige stad zelf zijn; daarbinnen zullen je ogen pas helemaal open gaan en wel net als bij de twee leerlingen die naar Emmaüs gingen. Wees dus maar gerust, want dit moet allemaal zo zijn en zo gebeuren, opdat niemands heil, leven en vrijheid enige schade ondervindt. -Hoe bevalt je deze stad, waar we nu binnengaan?'
De arme zegt: 'O vriend, waar zou ik de woorden vandaan moeten halen om de pracht en majesteit van deze stad te beschrijven! Ontelbaar is het aantal grote en prachtige paleizen, en ze schijnen allemaal bewoond te zijn! O God, deze glans, deze pracht en deze oneindige majesteit! De schoonheid ervan is onbeschrijfelijk en voor geen mens te vatten! Maar nu we eenmaal in de stad zijn, vraag ik je: waar is nu Emmaüs, en waar is de Heer Jezus, die zich nog altijd niet aan mijn ogen wil vertonen?'
De boodschapper zegt: 'Kijk naar het grote huis waar we nu voor staan en zie hoe talloze broeders en zusters ons vanuit de stralende vensters en galerijen aan de buitenkant begroeten dit is het echte, eeuwige Emmaüs!
Hier zul je voortaan tot in eeuwigheid wonen! En aangezien je nu al voor Emmaüs staat, dat je nu duidelijk kunt zien, keer je nu dan ook naar Mij toe en bekijk Mij, dan zul je ook Hem herkennen naar wie jij zo'n groot verlangen en liefde in je hart draagt!'
De arme kijkt nu de boodschapper, die Ikzelf ben, recht in de ogen en herkent Mij nu ogenblikkelijk. IJlings valt hij voor Mij op zijn knieën en zegt: 'Mijn Heer en mijn God! U was dus Zelf de boodschapper! O, eindeloze, eeuwige liefde! Hoe, hoe hebt U Uzelf zo kunnen vernederen om mij, een arme zondaar, zo'n genade te bewijzen?!'
Na deze woorden wordt hij stil van zalige verrukking en wordt hij in de woning van Mijn huis binnengeleid.

De verdere zalige omstandigheden van deze man kunnen jullie je zelf wel voorstellen, evenals zijn eeuwige bestemming om in liefde werkzaam te zijn. Daarom zullen we hiermee het tafereel ook beëindigen en naar een ander overgaan. Amen.

De brede en de smalle weg

Bertha Dudde, fragment 6359, ontvangen op 19 september 1955

De weg die jullie op aarde gaan, kan heerlijk, aangenaam en rijk aan genoegens zijn, maar ook erg moeizaam en zwaar - en meestal kiezen jullie de makkelijke vlakke weg en genieten van alles wat deze weg je aan vreugden en genot biedt. Jullie schrikken terug voor de weg die erg moeizaam is en vragen niet naar de eindbestemming van de weg die jullie zijn opgegaan. Voor het ogenblik is het voor jullie voldoende de heerlijkheden te kunnen genieten die de brede weg jullie belooft - maar jullie denken er niet aan waar hij heen leidt.

Steeds echter splitsen zich er smalle wegen af en steeds staan er op deze splitsingen boden die je toeroepen en vermanen om die wegen te gaan die weliswaar niet vlak zijn, integendeel een klim vereisen, en waarvoor jullie kracht moeten gebruiken om de klim aan te kunnen. De boden beloven je echter ook een heerlijk doel, ze verzekeren je dat jullie de vele inspanningen van de weg niet tevergeefs op jullie nemen, dat het doel jullie rijkelijk zal belonen voor alle lasten die deze smalle weg van je vergt, voor alles waar jullie afstand van moeten doen.

Steeds weer hebben jullie gelegenheid om van de grote brede weg af te gaan, want steeds weer ontmoeten jullie deze boden die je waarschuwen om je weg niet voort te zetten en die je proberen over te halen de weg op te gaan die naar boven leidt. Jullie moeten hun gehoor schenken, jullie moeten er ernstig over nadenken dat jullie je in gevaar bevinden door onverstoorbaar de weg verder te vervolgen die nooit ten hoge kan leiden omdat hij geen inspanningen van jullie vergt, wanneer hij schijnbaar horizontaal verder gaat, maar steeds meer naar beneden, de diepte in, voert.

Jullie moeten steeds zelf gaan twijfelen wanneer je aardse leven je de vervulling brengt van je verlangens, want jullie moeten toegeven dat het steeds slechts wereldse vreugden zijn die jullie begeren en je verschaffen. Vreugden die vergaan als droombeelden waarvan voor jullie niets waardevols overblijft, veel meer een gevoel van banaliteit en van onbehagen in jullie achterlaten wanneer jullie jezelf ernstig aanpakken.

De grote weg waarover jullie lopen, is wel door bloemrijke hagen omzoomd en jullie voelen je behaaglijk in zo'n omgeving, maar het is niet iets echts, het zijn slechts voorspiegelingen en verhullingen die dat, wat erachter ligt, voor jullie moeten bedekken en jullie zouden schrikken wanneer jullie er doorheen zouden kunnen kijken en het moeras ontdekken dat deze bloemrijke hagen enkel maar moeten verbergen.

De wegen echter die opwaarts leiden, vergen het overwinnen van oneffenheden en het is niet gemakkelijk zulke wegen te begaan, doch boven wenkt een heerlijk doel de wandelaar. Hij ziet een licht boven zich stralen dat onvergelijkelijk weldadig over hem uitstroomt en dat hem alle moeiten doet vergeten.

En de reiziger weet dat dit geen schijnlicht is, hij weet dat het ware vaderland hem opwacht dat hem dan alle heerlijkheden zal bieden. En hij legt graag en opgewekt de moeizame weg af, hij let niet op ongemakken, want voortdurend ontvangt hij kracht van boven en daarom bereikt hij ook zeker zijn doel. Hij keert terug in het vaderhuis om daar voor eeuwig gelukzalig te zijn en te blijven.

Amen

Daadwerkelijk geloof

Bron: Aarde en maan, ontvangen door Jakob Lorber, Hoofdstuk 73 (27-4-1847)

Over het daadwerkelijk geloof


(1) Dit geldt echter niet alleen voor het pausdom, maar voor alle zogenaamde sekten en kerkgenootschappen. Want waar niet wordt verkondigd in Zijn ware geest en in Zijn waarheid, daar heerst een vals profetendom in plaats van een ware kerk.
(2) Ook al zegt de een of andere sekte: "Kijk, ik heb geen beelden, dus moet mijn belijdenis de zuiverste zijn!", dan zeg Ik: Beeld of geen beeld maakt niets uit, maar alleen het leven volgens het Woord! Want als men een leer op zichzelf nog zo van alle ceremoniën zuivert om haar beter geschikt te maken om opgenomen te worden door het verstand, betekent dat met andere woorden niets anders dan dat men over een gegeven leer voortdurend redeneert maar er nooit naar leeft. Het is te vergelijken met iemand die een huis koopt en het voortdurend van binnen en van buiten schoonmaakt en poetst om het steeds beter geschikt te maken voor bewoning, maar met al dat werken komt er nooit iemand in wonen. Is dan niet de eerste de beste hut die voortdurend bewoond wordt, beter dan zo'n huis?
(3) Zo is het ook met de kerk gesteld. Dan is nog altijd degene die een of andere norm heeft waarin haar gelovigen houvast vinden, beter dan zo' n kerk waarin steeds maar geveegd en gepoetst wordt. Haar aanhangers staan er bij en zien toe, zoals mensen die niets te doen hebben naar het bouwen van een huis staan te kijken en kleingeestige kritiek uitoefenen en opmerkingen maken; maar niemand denkt er aan, ten bate van de huisheer, ook maar een steen of een schep specie aan de bezig zijnde metselaar aan te reiken; en de leeglopers houden zich dan wel voor veel beter dan de arbeiders.
(4) Kijk, dat is nu een juist beeld van veel kerkgenootschappen. Ze doen uit louter voorbereiding en kritiek niets, belasteren voortdurend degenen, die niet tot hun kerkgenootschap horen, maken zich vrolijk over de blindheid van de anderen en roepen voortdurend: "Kom hier, zodat we de splinter uit jullie oog kunnen halen!" Maar de balk in hun eigen oog zien ze helemaal niet.
(5) Het is wel waar dat er in de rooms-katholieke kerk duizenderlei grove misbruiken bestaan. Maar er is toch ook veel goeds, want men preekt daar liefde en deemoed. En als iemand dat alleen navolgt, zal hij niet verloren gaan.
(6) Maar wat moet Ik dan zeggen van een sekte die alleen maar het geloof leert en de werken verwerpt? Daar zijn doop en oliesel bedorven. Want er staat toch duidelijk geschreven, dat een geloof zonder werken dood is, en Ikzelf heb verschillende keren openlijk gezegd: Wees niet alleen toehoorders, maar ook daders van Mijn woord. Daardoor is duidelijk getoond dat het geloof alleen niet helpt, maar het handelen daarnaar.
(7) Wat heeft de aarde aan zonlicht, als het niet met daadkrachtige warmte verbonden is?
(8) Wat voor nut heeft alle kennis en wetenschap, als de mens ze niet gebruikt?
(9) Of wat voor nut heeft het in een koude winter alleen maar te geloven dat brandend hout de kamer kan verwarmen? Wordt de kamer warm door dat geloof? Ik geloof het niet.
(10) Kort en goed: het meest vaste geloof zonder werken is als een dwaas mens, die zich in een koude kamer alleen maar met een warme gedachte wil toedekken om het warm te krijgen. Het is wel de goedkoopste deken, maar of die iemand kan verwarmen, daarover kunnen de arme mensen oordelen, die in strenge winters niet zelden stijf bevroren in hun kamers worden gevonden - en meestal om de reden dat ze geen andere deken hadden, dan alleen maar een gedachte deken.
(11) Zoals deze gedachtedeken zonder een werkelijke deken niet helpt, zo heeft ook het geloof zonder werken geen nut. Het geloof is alleen maar het opname orgaan van een leer die tot daden aanspoort. Wie deze richtlijn alleen maar in zijn geloof opneemt, maar niet daarnaar handelt, die vraag Ik: "Waarvoor dient deze richtlijn?" Ik zeg: tot niets anders dan eigenwijze kritiek, net zoals alle regels van de toonkunst alleen iemand niet van nut zijn als men niet in staat is ook maar het minste en eenvoudigste te presteren. Maar Ik zeg: Dan is een straatmuzikant altijd nog meer waard dan zo'n criticus die zelf niets kan, maar over alles wil oordelen.
(12) Dan is zo'n kerk, waar toch iets gebeurt, Mij ook liever dan een waar niets gebeurt. Want het is beter iemand een stuk brood te geven, dan duizenden plannen te maken voor de armenzorg en de arme dan toch niets te geven als deze bij hem aanklopt. Plannen zijn goed, maar het geven moet er bij komen, anders is het geloof weer zonder werken, waardoor de arme mensen bij honderden verhongeren.
(13) Wie echter juist wil leven, kan dit in elke kerk; want de voornaamste regel is: onderzoek alles en behoud het goede!
(14) Als je een kind hebt gebaad, gooi dan het badwater weg, maar houd het kind - en het kind is de liefde!
(15) Ik zeg tegen niemand: Word katholiek of word protestant of word een Griek, maar wat iemand is, dat moet hij blijven - als hij dat wil. Laat hij zijn wat hij wil, maar laat hij een werkzame christen zijn en dat in geest en waarheid; want iedereen kan, als hij dat wil, het zuivere woord van God bezitten.
(16) Ik ben niet zoals een patriarch en ook niet als een paus en niet als een superintendent en niet als een bisschop - maar Ik ben als een zeer goede en rechtvaardige Vader voor al Mijn kinderen en ben verheugd als ze werken en wedijveren in de liefde. Maar Ik houd er niet van, dat ze elkaar voor dwazen uitmaken en dat ieder van hen de wijste en onfeilbaarste wil zijn met zuiver redeneren en daarbij niets doet.
(17) Mijn rijk is een rijk van de hoogste werkzaamheid, maar geen rijk van niets doende eigenwijze luiaards. Want Ik zei niet tegen de apostelen: "Blijf thuis, denk en pieker en peins over Mijn leer!" Maar: "Ga de wereld in!"
(18) Dat zeg Ik ook tegen alle zaligen. Er moet gewerkt worden; want de oogst is altijd groter dan het aantal arbeiders. Daarom is het ook beter in een of andere ordening bezig te zijn dan enkel en alleen het zuiverste geloof te hebben. En handelen volgens Mijn leer is dan zeker oneindig veel beter dan de hele Bijbel uit het hoofd te kennen en te geloven.
(19) De pure geloofsmens is gelijk aan degene die zijn talent begroef; als iemand echter maar weinig van de schrift weet, maar er naar handelt, die is gelijk aan degene die over het weinige een getrouwe beheerder was en toen over veel werd gesteld.
(20) Uit het tot nu toe gezegde zal zeker een ieder, die van goede wil is, gemakkelijk kunnen opmaken wat hij moet doen om een goed mens te worden. Wat hij met zijn werkkracht moet kiezen. en vermijden, dat is hier zonneklaar uiteengezet. Hiermee is alles van alle kanten belicht. En daarom - Amen!

De geestelijke functie van het hart

Bron: Bertha Dudde, fragment 336, ontvangen op 17 maart 1938

Opnamevat - Organische ledematen - Doel van het hart

Zie, het is zoals een grote zee van licht die de mensheid zal overspoelen. Er kunnen weliswaar honderden jaren voorbijgaan totdat er definitief een opheldering van de mensheid kan worden bereikt, toch vertoeft de Heer midden onder jullie. Zo is voor Zijn wil alles mogelijk en de vaten voor de opname van het licht, de waarheid en het inzicht zijn op veel plaatsen opgesteld. Als één van jullie mensen het vurige verlangen heeft om in diepe liefde met zijn Heiland verbonden te zijn, dan is hij als opnamevat zeer goed te gebruiken. En als hij dan steeds zijn wil ondergeschikt maakt aan de goddelijke wil, dan handelt hij voortdurend alleen zoals het hem opgedragen wordt. En de Heer heeft heel veel van zulke gewillige arbeiders nodig in Zijn wijngaard.

Waar ook maar echte devotie voorhanden is, die zich in het hart en in de liefde uit, daar werkt de Heer en is hem steeds nabij. Zo is de verbinding tussen hemel en aarde bestendig en ook zo duidelijk dat iedereen haar herkent, als hij maar zou willen herkennen en als hij met de ogen van het hart zou proberen te kijken, niet met zijn lichamelijke ogen die, doordat ze steeds meer op het materiële gericht zijn, het wezen van de godheid en Zijn werken nauwelijks herkennen. Maar dan ligt het altijd aan henzelf.

Ieder organisch deel heeft zijn doel. Het komt de bestemming na die hem volgens de wil van de Schepper werd toebedeeld. En zo heeft eveneens het hart het hem toegewezen doel te vervullen om al het geestelijk, goddelijk waarachtige in zich op te nemen en zo in voortdurende verbinding te blijven met het hoogste wezen, de eeuwige godheid. Alle andere functies van het menselijke lichaam hebben slechts het doel het lichamelijke leven te bevorderen, maar het hart leidt met zijn eigenlijke werkzaamheid naar de eeuwigheid. Het brengt voor de mensen eeuwige waarde voort doordat het al het geestelijke opneemt en bewaart en zo de drager is van elke geestelijke gedachte. Deze geestelijke gedachten geven de mens eigenlijk pas het echte leven te verstaan en ze waarborgen pas zijn verdere geestelijke ontwikkeling.

Als het menselijke hart geen opnamevat voor al het goddelijke was, waarin zou voor jullie mensen dan wel het doel van het leven te vinden zijn? Jullie kwamen en gingen van deze aarde zoals machinaal verwekte producten van de aarde. Dan zou jullie verblijf hier toch geen enkel verder nut hebben dan een doorlopend bemesten van de aarde zodra jullie lichaam, wanneer het eenmaal tot ontbinding was overgegaan, voor deze aarde afgedaan zou hebben. De nutteloosheid van een dergelijk aards leven ten aanzien van de bedoeling van de schepping moet jullie toch duidelijk worden. Of geloven jullie dat de goddelijke Schepper Zijn scheppingsplan niet wijzer heeft uitgevoerd dan wezens te schapen die na een korte tijd op aarde in een niets vervagen? Oh, wat zijn jullie geestelijk arm, jullie die je deze verkeerde opvatting eigen hebben gemaakt.

Jullie besef zal eens bitter zijn, want de heilige wil van de Schepper kan voor jullie op aarde nooit duidelijk worden, als jullie jezelf niet beschouwen als wat jullie zijn: als kinderen, van de Vader uitgegaan, die op aarde de toestand moeten bereiken van waaruit jullie voor eeuwig weer naar de Vader terug mogen keren. Kinderen die op aarde slechts één opgave hebben: aan God gelijk te worden om voor eeuwig met de goddelijke geest van de Vader verenigd te zijn.

Bij dergelijke problemen faalt het menselijke verstand. En daar hij dat ene niet kan doorgronden, verwerpt hij meteen alles en beschouwt hij zijn bestaan als niets anders dan een toevalligheid waaraan hij zijn aardse leven te danken heeft. Als hij de weg van het vlees zou kennen die zijn ziel al heeft afgelegd en als hij al die stadia terugblikkend innerlijk zou kunnen doorleven, dan zou het doel van zijn leven hem wel duidelijker worden. Maar het aardse leven, onder een zekere dwang of in vol besef van zijn opgave, zou voor hem dan niet dezelfde waarde hebben.

De mens moet geloven wat hij niet weet. Hij moet zijn geest tot volmaaktheid ontwikkelen. Hij moet zichzelf terugvinden in de liefde voor de Heer en Schepper. Daarom zal de mens, die erin slaagt uit zichzelf, uit eigen beweging, zich van het aardse los te maken, zich in de buitengewone genade van God mogen verheugen. Diens leven zal beantwoorden aan het doel. Degene die al in de korte tijd op aarde de verbinding met zijn Heiland zoekt, is eindeloos veel wijzer. Hij heeft zijn bestemming herkend, omdat de Heer Zelf het licht in zijn hart heeft neergelaten. En om nu in dit licht van inzicht over de aarde te gaan is nuttig en brengt zegen voor de eeuwigheid.

Amen

voor meer fragmenten zie www.berthadudde.net

De vrije wil moet de waarheid aannemen

BD.8850
6 september 1964

Wat Ik ook steeds tegen u zeg, u kunt er voor de wereld als waarheid voor instaan, want de wereld heeft de waarheid nodig, want ze kan in dwaling en leugen nooit de weg naar Mij vinden. Maar u, mensen zult u nu afvragen waarom Ik het heb toegelaten dat de dwaling zich zo kon verbreiden. En Ik kan u daar steeds alleen maar hetzelfde antwoord op geven, dat uw vrije wil alleen doorslaggevend is of u, mensen in de waarheid of in de dwaling verkeert.

Dat er grote (kerkelijke) gemeenten ontstaan zijn en deze voortdurend hun onjuiste meningen verdedigen, is alleen aannemelijk door de vrije wil van de stichter. En zo heeft Mijn tegenstander, qua aantal, een veel grotere aanhang, omdat de mensen niet nadenken, maar dit aan de leiders overlaten, die ze blindelings volgen. Maar dezen zullen de verantwoording niet alleen te dragen hebben, maar evenzo ook al hun aanhangers. En alleen de graad van liefde van ieder afzonderlijk zal beslissend zijn welk lot hij eens moet dragen.

De wereld is aan dwaling ten prooi gevallen - maar hoe het ook zij: Ik zal steeds weer een vonk licht uitzenden, die weer licht ontsteken kan. Mijn Geest zal steeds weer werkzaam kunnen worden, omdat ook steeds weer enkele mensen een hoge graad van liefde bereiken, die Mij dan ook de mogelijkheid geeft Me bekend te maken, zodat de zuivere waarheid steeds weer aan de mensen gebracht kan worden.

Maar wie neemt haar aan? Ieder mens die Mij aan zijn medemensen anders beschrijft dan het beeld dat ze zich van Mij ontworpen hebben, wordt afgewezen, en daarom is het nauwelijks mogelijk hun de waarheid te brengen. En of Mijn woord ook nog zo duidelijk en ondubbelzinnig gegeven wordt, de mensen staan er toch afwijzend tegenover, omdat Mijn tegenstander hen beïnvloedt. Mijn tegenstander zal steeds tegen de waarheid strijden en hij heeft grote macht over de mensen omdat er maar weinigen een leven in liefde volgens Mijn Wil leiden. Maar diegenen die in de liefde leven, zullen aan zijn ingrijpen niet meer onderworpen zijn, ofschoon ze hier nog aan blootgesteld zijn. En daar waar de liefde beoefend wordt, zal ook Mijn woord, de zuivere waarheid ingang vinden, want zij die in liefde werkzaam zijn zullen het aanvaarden als waarheid, zonder dat hun wil geweld wordt aangedaan.

Daar echter de waarheid aan allen wordt aangeboden, moeten ook die mensen zich verantwoorden die haar niet hebben aangenomen, want ze konden Mijn woorden evengoed geloof schenken, zoals ze het wel bij de dwaling gedaan hebben omdat ze een vrije wil bezitten.

En zo zult u die Mij wilt dienen, steeds alleen maar uw medemensen de zuivere waarheid hoeven voor te houden en ieder afzonderlijk kan daar dan zijn standpunt tegenover bepalen. En wanneer hem de zuivere waarheid ernst is, zal hij er ook over nadenken en dan sluit hij zich niet meer af voor Mijn openbaringen.

En daarom is het verbreiden van Mijn leer het voornaamste waarvoor Ik u als knechten in Mijn wijngaard nodig heb, want de liefde moet deze uitdragen - in liefde moet ze worden aangeboden en zo zal ze ook ieder mens aanspreken die eveneens de liefde beoefent en toegankelijk is voor de waarheid.

De strijd tussen licht en donker zal tot het einde toe blijven bestaan en Mijn tegenstander zal steeds meer in macht toenemen, omdat de vrije wil van de mensen dit toelaat. Maar tot het einde toe zal Ik ook de waarheid naar de aarde sturen en die zal zijn doen en laten belichten en dit ontmaskeren - wat echter steeds alleen voor diegenen duidelijk is die al open staan voor de zuivere waarheid, terwijl de anderen hun dwaling aanhangen en deze verdedigen. Maar iedere ziel die u uit de strikken van Mijn tegenstander redt, is gewonnen voor de eeuwigheid.

En dit ene zou u tot meer arbeid in de wijngaard moeten aansporen: dat in het rijk hierna alleen die mens zich in het licht bevindt die in de waarheid verkeert. Wie hier dus niet van zijn dwaling wil afzien, die neemt hem mee naar de eeuwigheid en hij zal daar zolang niet tot gelukzaligheid komen, tot hij zijn foutieve denken opgeeft. En het is wederom alleen van de graad van zijn liefde op aarde afhankelijk of, na zijn binnengaan in het geestelijke rijk, dan als loon, het inzicht bliksemsnel van hem meester maakt, zodat hij zich dan vlug van de dwaling afwendt.

Vergeet daarom nooit het gebod van de liefde aan allen voorop te stellen, vergeet nooit de mensen tot een leven in liefde aan te sporen wanneer voor henzelf het heil van hun ziel van belang is. Dan zal de werkelijk zoekende ook al op aarde een lichte twijfel gaan voelen over de waarheid van datgene wat hij tot dusver voor waar gehouden heeft. En dan is het ook makkelijker hem de waarheid te brengen - hij zal ze zonder weerstand aannemen en toch zal evenwel zijn vrije wil niet worden aangetast.

Amen

De jeugd van Jezus

Inleiding van het boek: De jeugd van Jezus
Het evangelie van Jacobus

Van de Heer door het innerlijk woord ontvangen door Jakob Lorber
---------------------------------------------------------------------

Door de Heer Zelf meegedeeld in de periode van 22 juli 1843 tot 9 mei 1851, als voorwoord van de geschiedenis van Zijn jeugd, en wel door dezelfde spreekbuis die Hij voor de weergave van dit werk uitkoos.

1.
Ik leefde destijds tot Mij dertigste jaar net zoals iedere andere welopgevoede jongen, jongeman en man leeft; ook Ik moest, door Mijn levenswandel te richten naar de wet van Mozes, de Godheid in Mij eerst opwekken, net zoals ieder mens Mij in zich moet opwekken.

Zo goed als ieder ander normaal mensenkind, moest ook Ikzelf beginnen met aan een God te geloven, waarna Ik Hem in alle denkbare zelfverloochening steeds meer en meer heb moeten omhelzen en met steeds sterker wordende liefde Mij aldus geleidelijk aan volkomen aan de Godheid heb moeten onderwerpen.

Op die wijze was Ik, als de Heer Zelf, een levend voorbeeld voor ieder mens, en daarom kan ieder mens Mij nu dus ook op precies dezelfde wijze aantrekken als Ikzelf in Mij de Godheid heb aangetrokken, en kan hij door de liefde en het geloof zelfstandig evenzo volledig één worden met Mij, als Ikzelf als Godmens in alle grenzeloze volmaaktheid volkomen één ben met de Godheid.

2.
Op de vraag, hoe de wonderen en goddelijk geestelijke werken die Jezus als Kind deed, samenhangen met Zijn in zekere zin geïsoleerde leven als Jongeling en als Man, en de in die tijd verrichte wonderen, als men zich Hem in die jaren slechts als mens zou moeten voorstellen, - moge de aanblik die een boom biedt in de periode van de lente tot de herfst als antwoord dienen.

In het voorjaar bloeit de boom prachtig en wordt hij door een geweldige activiteit beheerst. Na het afvallen van de bloesem lijkt de boom zijn activiteit te verliezen om tegen de herfst weer tot volle actie te komen: de prachtige vruchten krijgen hun smaak en kleur – ze zijn mooier dan voorheen de bloesem was – en zijn de vruchten aldus tot rijpheid gekomen, dan wordt de daarmee geschonken zegen vrijgemaakt van de binding aan de boom en valt in de schoot van de hongerige kinderen.

Met het oog van het hart zal men dit beeld kunnen begrijpen, maar nooit met de ogen van het wereldse verstand! Zonder te tornen aan de Godheid van Jezus, maar deze vasthoudend in het geloof van het hart, dat een licht is van de liefde tot God, laten de genoemde vragen zich, zodra men vanuit het hart zuiver wordt, maar al te goed als volgt uitleggen: de volledige eenwording van de volheid van de Godheid met de mens Jezus heeft niet ineens, op slag plaatsgevonden, maar – zoals alles onder Gods leiding – geleidelijk aan, net als het geleidelijk ontwaken van de goddelijke geest in het hart van de mens. En deze eenwording heeft pas door de kruisdood volledig plaatsgevonden, hoewel de Godheid in al Zijn volheid ook reeds in het Kind Jezus aanwezig was, maar alleen in geval van nood aan het licht trad om een wonder te verrichten.

3.
De lichamelijke dood van Jezus is de diepste afdaling van de Godheid in het gericht van alle materie, waardoor een totale vernieuwing van de verhoudingen tussen Schepper en schepsel mogelijk is.

Pas door de dood van Jezus wordt God Zelf volledig mens en de geschapen mens door deze hoogste goddelijke genade tot een nieuw verwekt kind van God, tot een god dus, en kan als schepsel tegenover zijn Schepper staan als diens volmaakte evenbeeld en in Hem zijn God, Schepper en Vader zien, spreken, herkennen en boven alles liefhebben, en alleen daardoor het volmaakte eeuwige, onverwoestbare leven in God, uit God en naast God verwerven.

En ook daardoor is Satans heerschappij (of beter: diens wil) in zoverre gebroken, dat hij de volledige toenadering van de Godheid naar de mensen toe, en omgekeerd die van hen naar de Godheid, niet meer kan verhinderen.

Nog korter gezegd: door de dood van Jezus kan de mens nu volledig met God als met een broeder omgaan, en voor Satan is het onmogelijk geworden daar tussen te komen, waarom er ook in de bijbel tot de vrouwen die het graf kwamen bezoeken, wordt gezegd: “Ga heen en zeg het Mijn broeders.” Satans inwerking in de uiterlijke vorm mag nog wel steeds merkbaar zijn, maar het eenmaal verscheurde voorhangsel tussen de Godheid en de mensen kan hij nimmermeer opnieuw aanbrengen en dus de oude, onoverbrugbare kloof tussen God en de mensen nooit meer opnieuw doe ontstaan. –

Door deze korte uiteenzetting kan voortaan iedereen die met zijn hart denkt en ziet, heel gemakkelijk en duidelijk het eindeloos grote belang inzien van de lichamelijke dood van Jezus. Amen!

Misvormde leer

BD.5982 22 juni 1954
Zie ook www.berthadudde.net

Misvormde leer - Geboden van de liefde

Jullie worden nu onderwezen in het ware evangelie en jullie leren daardoor inzien, hoe verschillend Mijn zuivere evangelie is van dat wat nu als Mijn Woord op aarde wordt verkondigd. U leert inzien dat Mijn Woord een verandering heeft ondergaan in zoverre, dat het anders uitgelegd wordt en er daarom ook op een andere manier gestalte aan wordt gegeven. Dat het enige wat belangrijk is te weinig in acht wordt genomen, maar daarentegen het onbelangrijke benadrukt wordt. En daardoor worden er niet veel geestelijke successen behaald. Ik heb de mensen op aarde de enige begaanbare weg getoond doordat Ik onderwees en Mijn leer Zelf gestalte gaf, doordat Ik de weg ging die alle mensen moeten gaan om tot Mij te komen. Het is de "weg van liefde". Alleen het gaan van die weg garandeert de mens het hemelrijk, dat wil zeggen om na zijn lichamelijke dood opgenomen te worden in de lichtsferen waar de ziel gelukkig is in Mijn nabijheid.

Mijn leer is echter ontaard. Zij is alleen nog maar verborgen te vinden in een stelsel van menselijke toevoegingen, verkeerde uitleggingen en het nakomen van onbelangrijke geboden, die nooit of te nimmer door Mij aan de mensen werden gegeven, die echter een groot gevaar vormen, dat het enige belangrijkste gebod van de liefde over het hoofd wordt gezien en zodoende onvervuld blijft. Wat voor nut heeft het voor jullie mensen als jullie je kastijden, als jullie plichtmatige handelingen verrichten of Mij met de mond belijden, als jullie het gebod van de liefde niet als het eerste en voornaamste erkennen en er gevolg aan geven? Jullie denken Mij te eren door talloze ceremoniën, maar jullie kunnen Mij toch alleen maar eren als jullie doen wat Ik van jullie verlang. En Ik verlang van jullie liefde voor Mij en voor je naasten.

Zolang jullie via ernstige zelfkritiek nog een tekort aan liefde bij jezelf ontdekken, zijn jullie nog niet op de goede weg, al buigen jullie dagelijks en elk uur je knie, en sla je jezelf op de borst. Dit is een menselijke behoefte en heeft alleen waarde voor mensen die jullie van je vroomheid zouden willen overtuigen. Maar hoe ver zijn jullie nog af van de ware vroomheid, zolang jullie je medemensen niet met die liefde omvatten die ook je liefde tot Mij aantoont. Zolang jullie kunnen zien dat de mensen naast je in uiterste nood en benarde omstandigheden leven, zolang jullie niet eerst deze nood proberen te lenigen, alvorens jullie genoegen scheppen in uiterlijke gebaren - vooraleer jullie de wereld aanhangen door wereldlijke praal - door alles waarvoor jullie de naam, ter ere van God, bedacht hebben. Op zo'n wijze wil Ik niet geëerd worden, zolang er nog nood ten hemel schreit tot Mij, welke jullie mensen goed zouden kunnen lenigen als jullie Mijn geboden van liefde in het hart wilden schrijven.

Zolang Ik op aarde leefde, gold Mijn zorg de noodlijdenden, armen, zieken en bedroefden. Jullie, die zich uitgeven als “Mijn opvolgers” op aarde, wat doen jullie voor deze noodlijdenden, armen, zieken en bedroefden? Zolang jullie kunnen helpen en toch je hulp niet geven zijn jullie ook geen ware opvolgers van Mij, ook al zouden jullie je die naam toe-eigenen. Ik beoordeel alleen het vervullen van Mijn geboden van liefde, omdat al het andere - een diep geloof, het inzien van de waarheid, de verbinding met Mij en tenslotte de eeuwige waarheid - alleen uit de liefde voortkomt en nooit zonder de liefde kan worden verkregen. Daaruit blijkt al waarom er op aarde die grote geestelijke nood bestaat, waarom de mensen ongelovig zijn en in de dwaling voortgaan. Mijn zuivere leer is de leer van de liefde, die Ik op aarde heb verkondigd. Zodra deze leer verkondigd en ook in de praktijk beoefend wordt, leven jullie mensen in de waarheid en zijn jullie de weg van de navolging van Jezus opgegaan. Als jullie echter deze geboden buiten beschouwing laten, dan zullen jullie toch geen succes boeken voor je ziel, ook al overtreffen jullie jezelf in uiterlijke daden. Jullie zullen dan in dwaling vertoeven en daarmee ook het geestelijke rijk binnengaan. Want Ik beoordeel alleen de graad van liefde die je ziel bij het uur van de dood bereikt heeft.

Amen

Christus’ menswording

Boek 1 - Hoofdstuk 1
De Profetieën en Openbaringen van de Heilige Birgitta van Zweden (1303-1373)

Ik ben de Schepper van hemel en aarde, één in goddelijkheid met de Vader en de Heilige Geest. Ik ben degene die sprak tot de profeten en de aartsvaders, degene op wie zij wachtten. Omwille van hun verlangen en in overeenstemming met Mijn belofte heb Ik vlees genomen zonder zonde, zonder wellust en ben Ik het lichaam van de Maagd binnengegaan zoals de zon door het helderste kristal schijnt. De zon brengt door het binnengaan geen schade aan het glas, noch was de maagdelijkheid van de Maagd verloren gegaan toen Ik Mijn menselijke natuur aannam. Ik nam het vlees aan, maar zonder het inleveren van Mijn goddelijkheid.

Ik was niet minder God, alle dingen met de Vader en de Heilige Geest besturend en vullend, hoewel Ik, met Mijn menselijke natuur, in de schoot van de Maagd was. Helderheid is nooit gescheiden van de vlam, noch was mijn goddelijkheid ooit gescheiden van Mijn menselijkheid, zelfs niet in de dood. Vervolgens heb Ik gewild dat Mijn zuiver en zondeloos lichaam van Mijn voet tot aan de kruin van Mijn hoofd verwond werd voor de zonden van alle mensen en werd opgehangen aan het kruis. Het wordt nu elke dag geofferd op het altaar, zodat de mensen meer van Mij kunnen houden en mijn gunsten vaker herinneren.

Maar nu ben Ik totaal vergeten, verwaarloosd en geminacht, net als een koning die is verworpen uit zijn eigen koninkrijk in wiens plaats een boze dief is gekozen en vereerd. Ik wilde Mijn koninkrijk binnenin de menselijke persoon laten zijn, en door zuiverheid zou Ik koning en Heer over hem zijn, omdat Ik hem gemaakt en hem vrijgekocht heb. Nu echter, heeft hij het geloof dat hij Mij bij het doopsel heeft beloofd gebroken en geschonden. Hij heeft de wetten die Ik heb gemaakt voor hem geschonden en verwerpen. Hij houdt van zijn eigen wil en spottend weigert hij naar Mij te luisteren. Bovendien verheft hij de meest kwaadaardige dief, de duivel, boven Mij en zweert hem trouw. De duivel is werkelijk een dief, omdat hij door kwade verleidingen en valse beloften de menselijke ziel, die ik met Mijn eigen bloed heb vrijgekocht, voor zichzelf steelt. Het is niet omdat hij als het ware krachtiger is dan Ik dat hij in staat is het te stelen, want Ik ben zo machtig dat Ik alle dingen kan doen door een enkel woord. En Ik ben niet bereid het minste onrecht te verrichten, zelfs niet indien alle heiligen het Mij zouden vragen.

Maar aangezien de mens, die een vrije wil is gegeven, vrijwillig Mijn geboden bespot en instemt met de duivel, dan is dat alleen terwille van het ervaren van de duivelse tirannie. De duivel is gemaakt door Mijn goedheid, maar viel door zijn eigen kwade wil en is als het ware Mijn dienaar geworden ten behoeve van het teweegbrengen van straffen voor de goddelozen. Hoewel Ik nu zo veracht ben, ben Ik echter nog zo barmhartig dat Ik allen die vragen om barmhartigheid en zich nederig opstellen, zal vergeven van de zonden. En Ik zal ze bevrijden van de kwade dief. Maar Ik zal Mijn gerechtigheid doen gelden jegens hen die Mij blijven minachten, en als zij het horen zullen zij huiveren en zij die het ervaren, zullen zeggen: "Oh, wat spijt het ons toch dat we ooit de verheven Heer tot toorn hebben uitgedaagd!"

Maar jij, Mijn dochter, die Ik heb gekozen voor Mijzelf en met wie Ik spreek door de geest, hou van Me met heel je hart, niet zoals je van je zoon of dochter of familie houdt, maar meer dan wat dan ook ter wereld! Ik heb jou geschapen en geen van Mijn ledematen gespaard in het lijden voor jou. En toch hou Ik zoveel van je ziel dat, als het mogelijk was, Ik mezelf liever weer aan het kruis zou laten nagelen dan dat ik jou zou verliezen. Imiteer mijn bescheidenheid: Ik, die de koning van de glorie en de engelen ben, was gekleed in lompen en stond naakt op de pijler terwijl Mijn oren allerlei beledigingen en spot hoorden. Maak Mijn wil de jouwe, omdat Mijn moeder, jouw Vrouwe, van het begin tot het einde, nooit iets anders heeft gewild dan wat Ik wilde. Als je dit doet, zal je hart met Mijn hart zijn, en het zal door Mijn liefde branden op dezelfde wijze als alle droge dingen makkelijk vlam vatten door vuur.

Je ziel zal door Mij vervuld worden en Ik zal in je zijn, en alle tijdelijke dingen zullen bitter worden voor je en alle vleselijke wensen als gif. Je zult rusten in Mijn goddelijke armen, waar geen vleselijke lust als gif is, slechts vreugde en geestelijk genot. Daar de ziel, zowel van binnen als van buiten verheugd en vol van vreugde is, aan niets denkend en niks anders wensend dan de vreugde die ze heeft. Houdt dus alleen van Mij, en je zult alle dingen hebben die je wenst, en je zult ze in overvloed hebben. Is het niet geschreven dat de olie van de weduwe niet bederft tot aan de dag dat de Heer regen naar de aarde heeft gestuurd volgens de woorden van de profeet?
Ik ben de ware profeet. Als je Mijn woorden gelooft en ze vervult, zal olie en vreugde en gejubel je nooit nalaten tot in eeuwigheid.

Een Engelse versie van dit boek is te vinden op:
http://www.hismercy.ca/content/ebooks/St.Bridget%28Birgitta%29%20of%20Sweden-Prophecies%20and%20Revelations.pdf

De liefde

Ontvangen van de Heer door G. Mayerhofer,
28 maart 1875

Over de betekenis en de diepte van dit woord heb Ik je al verscheidene dingen gezegd. In bijna ieder woord dat Ik jullie heb gegeven wordt de liefde genoemd, en toch heeft niemand van jullie - om maar niet te spreken van de anderen - in zijn gehele volheid begrepen wat liefde betekent, wat ze is, hoe ze opgevat en praktisch toegepast moet worden; en zo wil Ik jullie dus nu weer een lichtstraal van Mijn liefde zenden, die jullie meer opheldering zal verschaffen over het wezen van de liefde en het nader zal toelichten.

Kijk, Mijn kinderen, het woord ‘liefde’ is snel uitgesproken, en gewoonlijk wordt daarbij aan niets anders gedacht dan aan een onduidelijke voorstelling ervan of aan de zinnelijke of geslachtelijke liefde, zoals jullie die op jullie aarde kennen, bedrijven en helaas maar al te zeer misverstaan en misbruiken.

Niet deze liefde, zoals die bij jullie algemeen gangbaar is, moet de inhoud van deze boodschap zijn, maar die liefde die Ikzelf vertegenwoordig, die Mijn Ik uitmaakt, die de grondtoon van de hele schepping is, waar alle wetten van het universum op berusten, en die vaak wel in sporadische gevallen als een zwakke lichtstraal door het dikke weefsel van jullie zinnelijke natuur heen schijnt en jullie laat voelen dat er nog een heel ander niveau van gevoelens bestaat, die hier op aarde alleen maar vermoed, deels begrepen, maar nooit helemaal vastgehouden kunnen worden.

Deze liefde, die de hoofdeigenschap van Mijn Ik en als het ware de drager van al het geschapene is - deze liefde heeft geen grenzen en geen einde, is in zichzelf steeds dezelfde, bestendig en volhardend, en alleen door het ware begrip ervan kunnen de twee grondwetten van Mijn geestelijke rijk begrepen en toegepast worden. Want ‘Heb God lief boven alles’ valt alleen te begrijpen als eerst het begrip ‘God’ en vervolgens het begrip ‘liefde’ is vastgesteld, zoals ook de tweede wet: ‘Heb je naaste lief als jezelf’ alleen maar begrepen en in de juiste betekenis toegepast kan worden, als het begrip ‘naaste’ en de ‘liefde voor hem’ in een kader gevat zijn.

Het begrip ‘God’ is bij jullie allemaal zo verschillend, dat het de moeite waard is om in de eerste plaats dit idee op de juiste manier op te vatten, opdat er geen verkeerde voorstellingen tot onjuiste conclusies leiden.

Kijk eens, Mijn kinderen, om het woord ‘God’ en wat dat inhoudt te begrijpen, moeten jullie geheel en al afstand doen van jullie wereldse ideeën; want de gedachte van een God zonder begin en zonder einde is voor een eindig wezen niet te bevatten.
Uit datgene wat er bestaat moeten jullie alleen maar de conclusie trekken dat er boven de materie een groot geestenrijk bestaat, waar wetten van kracht zijn die in de materie hun zichtbare uitdrukking krijgen, maar dat er naast of boven dit onloochenbare feit ook een wetgever moet zijn, die alles zo heeft geregeld, dat menselijk gepieker daarover nooit tot begrijpelijke resultaten kan leiden, omdat de wetten van goddelijke aard zijn en het oordelen daarover van menselijke oorsprong is.

Verder kunnen jullie aan de materie waarnemen dat er, ook al wordt ze opgelost in haar oorspronkelijke elementen, toch niets in ‘niets’ veranderd kan worden; daarom is de materie schijnbaar even onverwoestbaar als het geestelijke, dat daarin aanwezig is en bij iedere stap zijn onsterfelijkheid bewijst.

Door hieruit te concluderen dat het geestelijke oneindig voortduurt en ook dat het nooit een begin heeft gehad, wordt duidelijk het Godsidee enkel vermoed, maar nooit helemaal begrepen kan worden, omdat daar door niet te overschrijden grenzen van het voorstellings- en bevattingsvermogen grenzen aan gesteld worden.

Wanneer het denkbeeld van een God nu bepaald is, dan is natuurlijk de tweede vraag: welke eigenschappen heeft Hij of zal Hij wellicht hebben, voorzover die voor geschapen wezens te begrijpen en te bevatten zijn, en voorzover ze in de zichtbare materie zelf overal uitgedrukt zijn?

Welnu, hier stoten de oplettende waarnemers bij onderzoek overal op een zekere vaderlijke zorgzaamheid, die alles zodanig heeft bedacht en geordend, dat er naast de behoefte van de honger de middelen om die te verzadigen, naast de vrees voor gevaar de reddingsmiddelen aanwezig zijn. Dat leidt natuurlijkerwijze tot de eigenschappen, zoals zelfs de mens die bij de vaderlijke zorgzaamheid in zijn samenleving in engere zin alsook in het dierenleven aantreft; de grondslag daarvan kan natuurlijk geen andere zijn dan ‘liefde’, d.w.z. liefde voor zijn kinderen, die zich bij een Schepper van het universum ook uitdrukt als liefde voor al het geschapene en zelfs al moest bestaan, voordat er werelden werden geschapen, omdat de gedachte immers vooraf moest gaan aan de daad zelf. Nu zijn we weer aangekomen bij het eigenlijke woord ‘liefde’, dat het doel van dit onderricht moet zijn.

De vraag is dus: ‘Van wat voor aard is die liefde, die het hele zichtbare en onzichtbare rijk van het bestaande kon scheppen, en wel op de manier zoals wij de materiële schepping zien en de geestelijke voor een deel vermoeden?’

Om jullie die liefde uit te leggen moet Ik het geestelijke verklaren uit voorbeelden van de zichtbare natuur ofwel het materiële, opdat jullie het beter kunnen bevatten en je gemakkelijker kunnen verheffen tot dat standpunt, van waaruit het mogelijk wordt voldoende overzicht over al het geschapene te krijgen.

Als jullie naar de natuur kijken zal jullie de orde opvallen, waarbij er nergens een sprong, maar overal een geleidelijke overgang van niveau naar niveau, van het ene naar het andere ding bestaat, en dit alleen al toont jullie het eerste belangrijke punt van de liefde, daar waar ze verschijnt, en dat is: de zachtmoedigheid!

De liefde, die in verbinding met de wijsheid een eeuwig voortgaan, een eeuwig stijgen van gevoel naar gevoel teweegbrengt - die liefde wil, juist omdat ze algemeen, alomvattend is, dat iedere overgang geleidelijk is; want liefde geeft de weg tot vooruitgang alleen maar liefhebbend aan, terwijl alleen een strengrechterlijke ernst grote tegenstellingen bijeen zou brengen om zijn doel te bereiken.

Zo hebben de werelden zich geleidelijk aan ontwikkeld van een dampvorm tot stevige lichamen en tot verblijfplaats voor levende wezens. En al kunnen jullie op jullie aarde zelf ook de sporen vinden van grote, massale omwentelingen, toch zijn die omwentelingen langzamerhand voorbereid, en wel op zo’n manier dat zelfs het laatste grote tijdperk van omwenteling niet zo verschrikkelijk was als het jullie toeschijnt.
Zelfs bij de wreed lijkende dood van veel dieren, die voor andere tot voeding moeten dienen, is de dood niet zo wreed als jullie denken, ten eerste omdat het dier de dood zelf niet kent maar alleen wil vluchten voor de pijn, en ten tweede omdat het al bewusteloos is geraakt voordat het opgegeten wordt. Ja, veel dieren hebben zelfs in hun vernietigingswapens een soort vergif, alleen ten behoeve van hun prooi, dat die prooi reeds bij de eerste aanraking bewusteloos maakt, waarna het proces van het opgaan in andere organismen willoos en pijnloos plaatsvindt.

Zachtmoedigheid is een groot beginsel van de liefde, omdat de liefde niets slechts, niets hards wil. Daarom kunnen jullie zelfs bij andere voorwerpen opmerken hoe bijvoorbeeld de kleuren van de regenboog geleidelijk in elkaar overgaan, of hoe de tonen van harmonie geleidelijk in elkaar overvloeien, het hart en het gevoel langzaam van niveau naar niveau hoger trekkend - en hoe het inslapen, zelfs de dood een zelfbewust mens langzaam naar het geestenrijk voert, waar hij zijn levensloop als geest zal aanvangen zoals hij die als mens heeft beëindigd.

Bij de zachtmoedigheid voegt zich nog de zorg voor het geestelijke en lichamelijke welzijn, waardoor ervoor gezorgd is dat het dier instinctief zijn voedsel vindt, dat tegelijkertijd dient als voorbereiding op zijn overgang naar hogere niveaus; bij de mens zijn het zijn hogere inzicht en zijn verstand die hem helpen om te bedenken en te ontdekken wat voor zijn tijdelijke leven noodzakelijk is, met de bedoeling dat hij zich vervolgens meer aan het geestelijke kan wijden.

Behalve deze eigenschappen heeft de liefde ook nog de eigenschap van bestendigheid. Alles wat de liefde schiep, schiep ze zodanig, dat de daad van het scheppen slechts eenmaal nodig was en het latere in stand houden ervan reeds in de kiem was vastgelegd, waardoor het karakter van ieder ding of wezen, namelijk wat het moest zijn of ooit moest worden, was aangegeven!

Zo zien jullie in de hele schepping, waar jullie je blik ook maar op richten of jullie onderzoekende geest binnendringt, dat liefde de belangrijkste grondgedachte was, en wel liefde voor alles in gelijke mate, die de grote kosmische zonnen evengoed hun baan wees als de kleinste worm de weg, die hij moet doorlopen om zijn missie als worm te vervullen en als voedsel te dienen voor een ander dier, als basis voor diens bestaan.

Mijn liefde is dus algemeen, alomvattend, ze kent geen onderscheid, geen omstandigheid van rang of geboorte, precies tegenovergesteld aan jullie opvattingen. Mijn liefde schiep werelden en wezens, maar niet om over hen te heersen - de gedachte om te heersen was verre van Mij - maar Mijn liefde schiep wezens om van die wezens hun eigen liefde, al naargelang de mate van hun inzicht, weer terug te ontvangen.

Mijn liefde heeft alles geschapen om vanuit het geschapene, door hen kennis daarvan te laten nemen, de liefde van de met geest begiftigde mensen terug te winnen, opdat ze op alle werelden door het geschapene hun Schepper eerst zullen leren kennen en Hem daarna leren liefhebben; want de liefde wil alleen wederliefde, maar geen slaafs buigen voor macht.

Mijn liefde heeft alle geesten en mensen vrij geschapen, met een vrije wil, omdat ze zonder dwang naar Mij terug moesten keren, van wie ze waren uitgegaan. Ook daarom voert Mijn liefde de banier van zachtmoedigheid en verdraagzaamheid, namelijk omdat datgene, wat vrij geschapen is, ook kan dwalen; alleen door zich te vergissen kan en moet het zijn eigen waardigheid zelfstandig terugwinnen. De liefde, die een geest uit God is, wil namelijk alleen zelfstandige, vergeestelijkte wezens om zich heen hebben, die hun overwinning hebben bevochten en aan wie niet tijdens de slaap alle zaligheden ten deel zouden vallen, zonder inspanning en zonder strijd.

Mijn liefde was en is dus de liefde van een Vader, die Zijn kinderen liefheeft en hun ook vergeeft, als ze buiten hun wil dikwijls tegen de wetten van hun liefhebbende Vader gezondigd hebben.

Dit heb Ik jullie allemaal laten schrijven met de bedoeling dat jullie van je kastementaliteit zullen afstappen, en dat niet iedereen denkt dat hij beter is dan iemand anders, voor wie door geboorte en omstandigheden een ondergeschikte positie is ingeruimd.

Men kan Mij als God alleen maar van ganser harte liefhebben wanneer men Mijn eigenschappen heeft begrepen en in Mijn zichtbare natuur die eigenschappen uitgedrukt ziet, die een God waardig zijn.

De mens kan God alleen maar boven alles liefhebben, wanneer hij heeft begrepen hoe God, hoog verheven boven al het geschapene, die eigenschappen vertegenwoordigt, die de hoogste geestesadel uitmaken en waarbij wel een voortdurend naderen, maar het bereiken nooit mogelijk is.

Wat de naastenliefde betreft: die ontspringt in eerste instantie uit de goddelijke liefde, en voert daar ook weer naar terug; want alleen degene die ten eerste het begrip ‘wie zijn naaste is’ en ten tweede in hoeverre de eigenliefde als maatstaf voor de naastenliefde moet dienen helemaal heeft begrepen, kan daarna zijn naaste als zichzelf liefhebben en door die liefde zijn God indirect bewijzen dat hij de wetten van de liefde heeft begrepen en uit liefde voor God de naastenliefde in de meest ruime zin vrij wil beoefenen.

Hierboven heb Ik jullie al aangetoond dat heerszuchtige gedachten steeds verre van Mij waren en zijn, en dit bewijs leidt tot de naastenliefde. Want alleen wanneer jullie erkennen dat alle mensen zusters en broeders zijn, zoals Ik hen als Mijn kinderen beschouw, komen in jullie hart de zachtmoedigheid en verdraagzaamheid naar voren, doordat jullie ten eerste de gebreken van anderen lichter beoordelen en ten tweede doordat jullie je naaste alleen maar goed willen doen; want liefde, zowel in het groot als individueel, wil alleen maar gelukkig maken en nooit te schande maken, ook al zou ze het recht daartoe hebben.

De naastenliefde moet dus de ladder zijn waarlangs de mens omhoog klimt en zo de liefde voor God bereikt; en God als Heer van het universum verdient dat en mag dat ook verlangen, temeer omdat er zelfs op jullie kleine aarde historische bewijzen voorhanden zijn van wat Hij persoonlijk voor jullie mensen alsook voor Zijn hele geestenrijk heeft gedaan.

Dit is de liefde waartoe jullie je allemaal moeten kunnen verheffen - de liefde waarvan Ik jullie tijdens Mijn leven op aarde bewijzen genoeg heb geleverd dat ze algemeen is en de hele mensheid omvat, en niemand boven Mij en niemand beneden Mij kende, maar alles voor allen wilde zijn: Vader, Broeder, Zoon!

Zo moeten jullie Mijn woorden van destijds verstaan: ‘Heb ook jullie vijanden lief’ of: ‘Als iemand jullie rok wil hebben, geef hem dan ook je mantel’ of, zoals Ik nog aan het kruis uitriep: ‘Vader, vergeef het hun, want ze weten niet wat ze doen!’
Als jullie Mijn kinderen willen worden moet deze algemene liefde voor al het geschapene jullie doorgloeien, en jullie eigenliefde, die Ik tot maatstaf voor de naastenliefde heb gesteld, moet zodanig ingericht zijn dat jullie alleen dingen voor jezelf willen die rechtvaardig zijn en jullie menselijke waardigheid niet kwetsen; het is namelijk zo dat jullie je naaste alleen het goede moeten geven, maar niet bijvoorbeeld een apenliefde voor het lichaam ook op anderen willen overdragen - wat de fout van veel moeders is, waardoor ze hun kinderen verwennen en misleiden en daar alleen maar iets slechts in plaats van iets goeds mee aanrichten.

Verheven boven alle kleine verschillen in rang en geboorte, verheven boven alle menselijke zwakheden - zo moet jullie liefde, gelijk aan die van Mij, er steeds op bedacht zijn om goed te doen, lijden te verzachten, te troosten en te helpen, zoals ook Ik - naast Mijn grote geestenrijk en kosmische stelsels - het kleinste dier niet vergeet, maar voor de kleinste worm en de grootste engelengeest dezelfde Schepper en liefhebbende Vader ben.

Zo, verheven boven de menselijke vooroordelen, moet jullie liefde graad na graad naar Mij omhoog stijgen, jullie eigen geest en ziel veredelend, en de naastenliefde in puur geestelijke zin beoefenen; want als ze op die manier beoefend wordt is ze de ware liefde voor God, zoals die door iedereen gevoeld en ook opgevat zou moeten worden.

Er zijn weliswaar momenten in jullie beproevingsleven dat jullie een straal van die kosmopolitische liefde voelen, hoewel maar voor een korte tijd, wanneer een grote gedachte van algemeen welzijn van de mensheid door jullie heen trekt: en wat brengen jullie niet veel aangename uren door, wanneer jullie iemand hebben gevonden om lief te hebben en daar alles, bloed en leven, aan willen geven en jullie hele bezit aan de voeten ervan zouden willen neerleggen, alleen om daar met een blik van liefde voor beloond te worden!

Kijk, aan zulke gelukzalige momenten ligt de grote liefde ten grondslag, die Mij ertoe bracht het grote universum te scheppen en het te bevolken met wezens die liefde en leven voelen, maar die - geschapen uit liefde als ze zijn - elkaar alleen door de band van de liefde moeten tegemoetkomen en aan elkaar geketend moeten zijn.
Zulke momenten zijn stralen van die naastenliefde, zoals Ik die voor alles voel, die nooit wankelt en steeds dezelfde is, namelijk omdat degene die waarachtig en geestelijk liefheeft, zoals Ik dat doe, voor Mij ook een broeder, Mijn naaste is!
Het is alleen de innigheid van die liefde die jullie moeite kost om vast te houden, omdat steeds aardse, sociale omstandigheden jullie geestelijke blik vertroebelen, en daarom lukt het jullie alleen maar voor enkele ogenblikken om gevoelens vast te houden, die ooit diep in jullie hart zijn gelegd om daar blijvend hun intrek te nemen.

De mens, zoals Ik hem schiep, was heel anders dan zoals jullie nu zijn; de hele natuur gehoorzaamde hem, hij kende enkel de heerschappij van de liefde, en haat moest ver van hem blijven. Slechts één gebod gaf Ik hem om zijn gehoorzaamheid te beproeven, en aan dit ene gebod hield hij zich niet; hij verjoeg zichzelf uit het paradijs van de algemene liefde en moest zich toen hoofdzakelijk tevreden stellen met de geslachtelijke, zinnelijk liefde, die hem geleidelijk aan zozeer naar beneden trok, dat hij afzakte naar het standpunt, waar jullie nu staan, waar hij zich reeds van al het heilige, al het geestelijke heeft ontdaan en alleen maar meer zijn dierlijke behoeften dan de geestelijke behoeften van zijn ik najaagt.
En wat zal hij zijn in de andere wereld, wanneer hij deze heeft verlaten? Het antwoord is heel eenvoudig, en luidt: ‘Datgene, wat hij hier van zichzelf heeft gemaakt!’

Daarom: ‘Verhef je!’ Velen van jullie staan al aan de rand van hun leven - kort is de tijd die nog rest om te verbeteren wat jaren hebben verspild. De tijd staat niet stil, ze vliegt; met iedere hartslag gaat er een seconde over in de eeuwigheid, waar ze nooit meer uit terugkeert en jullie ook nooit meer terugbrengt wat jullie in die minuut of seconde hebben gedaan of verzuimd! Bedenk wel: het zijn belangrijke woorden die Ik tot jullie spreek; verhef je uit jullie aangeboren dwalingen van ongelijkheid, strijd om de voorrang en het willen heersen. Verhef je naar het standpunt waar Ik als Meester sta, omgeven door zalige engelengeesten die Mij allemaal prijzen, liefhebben en Hosanna toezingen, omdat Ik Degene ben die Ik moet zijn, d.w.z. de liefhebbende Vader, die enkel uit liefde de kosmos en het geestenrijk heeft geschapen, om liefde terug te ontvangen. Echter geen eenzijdige liefde, ook niet enkel in momenten van geestvervoering, maar duurzame, constante liefde, die steeds Mijn eigen liefde als ideaal voor ogen heeft en op die manier Mijn troon kan naderen, waar - zoals Ik eens gezegd heb - zaligheden voor haar bewaard worden, die geen oog van een mens ooit heeft gezien noch een menselijk oor ooit heeft gehoord.

De bedoeling van deze boodschap is jullie uit je dromerige slaap te wekken, opdat jullie niet denken, wanneer jullie een arme iets van je overvloed hebben gegeven, dat jullie dan al een God-weet-hoe-groot offer hebben gebracht; dat is nog lang geen naastenliefde of liefde voor God.

Mijn naastenliefde staat nog veel hoger, want ze strekt zich ook uit tot de niet met verstand begiftigde wezens die onder Mij staan.
Wees tegenover dieren even zachtmoedig en geduldig als tegenover jullie naasten. Want weet: daar, waar jullie niet achtervolgd worden door politiewetten en waar jullie vrij en zonder dwang kunnen handelen, dáár laten jullie zien wat voor mentaliteit jullie hebben.

Tegen de wetten van de regering zondigen jullie niet, omdat jullie bang zijn voor haar zeer snelle straffen; maar tegen Mijn liefdeswetten durven jullie honderd en duizend maal te zondigen, omdat jullie Mij niet zien, aangezien Ik niet direct als een straffende rechter optreedt en jullie tuchtig, omdat Ik de God van liefde en niet die van toorn ben. Maar het meest straffen jullie jezelf door een dergelijke handelwijze, doordat jullie je ziel en geest naar beneden trekken in de modder van de hartstochten en jezelf dikwijls gelijkstellen aan dieren zonder verstand - terwijl jullie toch met heel andere eigenschappen zijn toegerust en je anders zouden moeten gedragen, namelijk als heer van de zichtbare wereld, om waardige burgers van Mijn geestelijke wereld en bovendien Mijn kinderen te worden.

Dat laatste wordt niet zo gemakkelijk verkregen als jullie denken. Zoals Ik Zelf heb laten zien zijn daar opofferingsgezindheid en een groot menselijkheidsgevoel voor nodig, en een blik die constant gericht is op Degene, die jullie deze boodschap en nog veel meer heeft gegeven om jullie te bestempelen tot datgene wat jullie allemaal toch graag willen zijn en worden, namelijk Mijn kinderen!

Voordat Ik echter iemand die titel verleen, moet hij toch op zijn minst voor een deel Mijn eigenschappen nastreven en zich die eigen maken, zoveel hem tijdens zijn korte levensreis maar mogelijk is, opdat Ik hem daarna, als hij in het geestenrijk aangekomen is, Mijn helpende hand kan reiken en zijn verdere vooruitgang mogelijk kan maken.

In de hele kosmos heb Ik wetten van de liefde ingesteld, volgens welke alles geschapen werd, alles bestaat, zichzelf in stand houdt en vervolmaakt; het zijn wetten van de liefde, die de basis van alle geestelijke wezens vormen en het zijn wetten van de liefde die jullie mensen edeler maken, vergeestelijken en dichter bij Mij kunnen brengen. Deze wetten zijn onveranderlijk, evenals Ikzelf; wie daartegenover in gebreke blijft, straft alleen zichzelf, doordat hij het voortgaan voor zichzelf zwaarder maakt en in omstandigheden terechtkomt die niet altijd de prettigste zijn. En Ik, als liefhebbende Vader, wil jullie van tevoren de weg tonen en jullie op die manier veel moeite en werk besparen, met de bedoeling dat deze wetten geen dwingende wetten voor jullie zullen worden, maar opdat jullie spelend en genietend het pad zullen gaan dat Ik voor iedereen heb bepaald, die Mij, Mijn schepping en Mijn liefdeswetten hebben leren begrijpen en in zich op hebben leren nemen! Amen!


meer lezen van Gottfried Mayerhofer, zie
http://www.nieuweopenbaring.nl/modules.php?op=modload&name=Search&file=index&action=search&overview=1&active_stories=1&stories_topics[0]=14

http://www.amerigo.nl/auteur/mayerhofer/mayerhofer.html

http://www.j-lorber.de/gm/0-mayerh.htm