Jezus' voorbeeld voor het bereiken van de wedergeboorte

Uit: De Jeugd van Jezus, ontvangen door Jakob Lorber, hoofdstuk 299 en 300 (09-09-1844)

299 De Godmens Jezus – Hoe het menselijke in Hem zich verhoudt tot het goddelijke in Hem

En zo staat er in de schrift: ‘En Hij nam toe in genade en wijsheid voor God en de mensen en Hij bleef aan Zijn ouders onderdanig en gehoorzaam, totdat Hij Zijn leraarsambt aanvaardde.’ Vraag: hoe kon Jezus, als het enige, eeuwige goddelijke wezen, in wijsheid en genade voor God en de mensen toenemen, daar Hij toch van eeuwigheid God was? En met name voor de mensen, daar Hij toch van eeuwigheid af aan het oneindig allervolmaakste wezen was?

Om dit goed te begrijpen, moet men Jezus niet opzichzelfstaand als de enige God beschouwen, maar men moet zich Hem als een mens voorstellen in wie de enige, eeuwige Godheid Zich net zo schijnbaar onwerkzaam heeft gekerkerd als de geest in het wezen van ieder mens gekerkerd is. En wat ieder mens volgens de goddelijke ordening moet doen om zijn geest in zich vrij te maken, dat moest ook de mens Jezus met alle ernst doen om het goddelijke wezen in Hem vrij te maken, opdat Hij één zou worden met Hem.

Ieder mens moet bepaalde zwakheden in zich dragen, die gewoonlijk de boeien van de geest zijn, waardoor de geest als in een stevige huls is ingesloten. De boeien kunnen pas dan losgemaakt worden, wanneer de met het vlees vermengde ziel zich door de juiste zelfverloochening zodanig heeft versterkt, dat zij krachtig genoeg is om de vrije geest te kunnen bevatten en vast te houden.

Om die reden kan de mens juist alleen maar door allerlei verzoekingen zijn zwakheden waarnemen, en te weten komen hoe en waarin zijn geest is vastgebonden. Als hij dan juist in deze punten zichzelf en zijn ziel verloochent, dan maakt hij daardoor de boeien van zijn geest los en legt daarmee zijn ziel aan banden. Is dan te juister tijd de ziel met al de vroegere banden van de geest vastgebonden, dan gaat de geheel bevrijde geest vanzelf op natuurlijke wijze over in de gave, krachtige ziel, en deze bereikt daardoor de hemelse volmaakte macht van de geest en wordt daardoor voor eeuwig volkomen één met hem.

In dat losmaken van de ene boei na de andere bestaat het toenemen van de ziel in de geestelijke kracht, die de wijsheid en de genade is. De wijsheid is het zuiver zien van de eeuwige ordening van God in zichzelf, en de genade is het eeuwige licht van de liefde, waardoor alle eindeloze en talloze dingen, hun omstandigheden en hun wegen, worden verlicht!

Zoals dat bij de mens het geval is, zo was dat ook bij de Godmens Jezus. Zijn ziel was net als die van ieder mens, en die was met des te meer zwakheden behept, omdat de almachtige Geest van God Zichzelf in de sterkste boeien diende te leggen om in Zijn ziel te kunnen worden vastgehouden.

En zo moest de ziel van Jezus ook de grootste verzoekingen in zelfverloochening doorstaan om haar goddelijke Geest van de banden te kunnen ontdoen om Zich daardoor sterk te maken voor de eindeloze vrijheid van de Geest aller geesten en zo volkomen één met Hem te worden.

En juist daarin bestond dan ook dat toenemen in wijsheid en genade van Jezus’ ziel voor God en voor de mensen, en wel in de mate waarin de goddelijke Geest Zich langzamerhand steeds meer verenigde met Zijn weliswaar goddelijke ziel die de eigenlijke Zoon was.

300 Het leven en de zielenstrijd van Jezus vanaf Zijn twaalfde tot aan Zijn dertigste jaar – Wenken en voorbeelden voor het bereiken van de wedergeboorte als voorwaarde voor het eeuwige, zalige leven

Hoe heeft de Heer Jezus nu geleefd van Zijn twaalfde tot Zijn dertigste jaar? Hij voelde de almachtige Godheid voortdurend op de meest levendige wijze in Zich; Hij wist in Zijn ziel dat alles wat de oneindigheid bevat aan Zijn geringste wenk onderdanig is en eeuwig moet zijn. Daarbij was er in Zijn ziel een sterke neiging om over alles te heersen. Trots, heerszucht, volkomen vrijheid, gevoel voor een luxueus leven, begeerte naar vrouwen en dergelijke meer, en ook toorn, waren de voornaamste zwakheden van Zijn ziel.

Maar met de wilskracht van Zijn ziel streed Hij tegen al deze maar al te machtige, dodelijke drijfveren van Zijn ziel. Door armoede verdeemoedigde Hij de trots, maar wat een hard middel was dit voor Hem aan wie alles toebehoorde, maar die evenwel niets het Zijne mocht noemen! Hij legde de heerszucht aan banden door onderdanigheid en allergewilligste gehoorzaamheid aan hen die, evenals alle mensen, tegenover Hem eigenlijk niets voorstelden.

Zijn eeuwige, allergrootste vrijheid ging Hij te lijf door Zichzelf, hoewel eindeloos zwaar, juist aan de mensen over te geven als een slaafse knecht voor de minst gewaardeerde werkzaamheden. Zijn uitermate sterke neiging om luxueus te leven bestreed Hij door heel dikwijls te vasten – uit nood en ook uit de vrij wil van Zijn ziel.

De begeerte naar vrouwen bestreed Hij door veelvuldige zware arbeid, door schrale kost, door gebed en door de omgang met wijze mannen. Ja, op dit punt had Hij buitengewoon veel te doorstaan, doordat Zijn uiterlijk en de klank van Zijn stem hoogst innemend waren, om welke reden de vijf buitengewoon mooie dochters van Cyrenius over het algemeen dodelijk verliefd op Hem waren en onder elkaar wedijverden om het meest bij Hem in de smaak te vallen. Die liefde beviel Hem wel, maar toch moest Hij steeds tegen iedere vrouw zeggen: “Noli me tangere!” (“Raak Me niet aan!”)

Omdat Hij voorts de verdorvenheid van de mensen in één oogopslag doorzag en hun sluwheid en gehuichel, listigheid en egoïsme opmerkte, is het ook begrijpelijk dat Hij zeer prikkelbaar was en gemakkelijk beledigd en boos kon worden; maar dan matigde Hij Zijn goddelijk gemoed door Zijn liefde, waarop erbarming volgde.

En zo beoefende Hij Zijn leven door louter zware zelfverloochening, om daardoor de ontwrichte eeuwige ordening te herstellen. Hieruit is gemakkelijk op te maken hoe Jezus als mens deze achttien haren doorbracht onder voortdurende verzoekingen en aanvechtingen.

[...]

Amen