Hoe God zoeken?

Uit het Grote Johannesevangelie, deel 10, hoofdstuk 78 (Jakob Lorber)

- ‘… er moet per slot van rekening toch zo’n God bestaan, zoals u Hem ons hebt beschreven! Maar waar is Hij? Hoe kan men in waarheid de weg naar Hem vinden?’

- ‘ Dat is voor een werelds mens natuurlijk niet zo gemakkelijk als een werelds verstandig mens misschien denkt, terwijl hij zegt: ‘Als er één of verscheidene goden bestaan, moeten ze zich door ons mensen niet al te moeilijk laten vinden, als ze door ons gekend en vereerd willen worden, zoals alle priesters dat overal als zeer strenge plicht aan de mensen opleggen; en als de goden zich niet snel en gemakkelijk door de mensen laten vinden, dan willen ze helemaal niet gekend en vereerd worden, ofwel ze bestaan helemaal niet, en dan is al het zoeken vergeefse moeite!’

Maar ik zeg jullie dat het niet zo is! Want ten eerste is er van eeuwigheid maar één, enig ware God, en die God wil door ons mensen gezocht, gevonden, gekend en vereerd worden door het strikt houden van Zijn geboden, die Hij tot ons heil heeft gegeven. En ten tweede, omdat er een God bestaat die door iedereen die ook maar enigszins moeite doet om te zoeken, heel goed in Zijn werken waargenomen kan worden, moet de mens die God ook vol echt liefdesverlangen zoeken; maar niet van vandaag op morgen, zoals lichtzinnige kinderen, maar van dag tot dag met steeds toenemende ijver en vlijt en met een in liefde voor Hem groeiend verlangen, en dan zal God Zich door zo’n zoeker net zo laten vinden als Hij Zich door mij en al door heel velen heeft laten vinden.

En als Hij Zich heeft laten vinden door één of ook meerdere mensen die Hem op de juiste manier zoeken, dan zal Hij zulke trouwe zoekers wel meedelen wat zij overeenkomstig Zijn uiterst wijze wil verder moeten doen en hoe ze dienen te leven om in Zijn liefde en genade te blijven en door Hem tot het eeuwige leven van hun ziel gewekt te worden.

En zo iemand zal zelfs onder de meest bedreigende omstandigheden op deze materiële beproevingswereld niet zwak worden of gaan wankelen in zijn werkelijk levende geloof en vertrouwen, maar hij zal alles met alle geduld en in volle overgave aan de hem bekende goddelijke wil zonder veel angst en vrees verdragen; en tenslotte zal hij God voor alles danken, omdat hij inziet dat God alle gebeurtenissen in deze wereld alleen maar voor het echte heil van de mensen heeft ingesteld. En wie God zo heeft gevonden, heeft zeker de hoogste en meest waardevolle schat van zijn leven gevonden!

En omdat dat de allerhoogste en meest waardevolle schat van het menselijke leven is – wat jullie nu wel zullen inzien – loont het zeker de moeite zo’n schat met de grootste ijver en ernst net zo lang te zoeken tot men hem heeft gevonden.

Wat beulen de mensen zich af bij het najagen en zoeken van aardse, vergankelijke schatten en goederen! De één boort in de bergen om goud, zilver en edelstenen te vinden; een ander duikt in de diepte van de zee om enkele parels te vinden; een derde vaart op een gebrekkig schip over de wijde, stormachtige zee om in een vreemd land de waren uit zijn eigen land voor een paar penningen duurder aan de man te brengen – en zo is de één hiermee en de ander daarmee bezig, en daarbij is geen moeite teveel, wanneer hij daarmee maar een of ander vergankelijk levensvoordeel te pakken kan krijgen.

Waarom wil men bij het zoeken van de allerhoogste levensschat die moeite eigenlijk niet ook nemen, terwijl men toch weet dat de mensen die die schat met de ware ijver zochten, die ook wis en waarachtig hebben gevonden?’