De jeugd van Jezus

Inleiding van het boek: De jeugd van Jezus
Het evangelie van Jacobus

Van de Heer door het innerlijk woord ontvangen door Jakob Lorber
---------------------------------------------------------------------

Door de Heer Zelf meegedeeld in de periode van 22 juli 1843 tot 9 mei 1851, als voorwoord van de geschiedenis van Zijn jeugd, en wel door dezelfde spreekbuis die Hij voor de weergave van dit werk uitkoos.

1.
Ik leefde destijds tot Mij dertigste jaar net zoals iedere andere welopgevoede jongen, jongeman en man leeft; ook Ik moest, door Mijn levenswandel te richten naar de wet van Mozes, de Godheid in Mij eerst opwekken, net zoals ieder mens Mij in zich moet opwekken.

Zo goed als ieder ander normaal mensenkind, moest ook Ikzelf beginnen met aan een God te geloven, waarna Ik Hem in alle denkbare zelfverloochening steeds meer en meer heb moeten omhelzen en met steeds sterker wordende liefde Mij aldus geleidelijk aan volkomen aan de Godheid heb moeten onderwerpen.

Op die wijze was Ik, als de Heer Zelf, een levend voorbeeld voor ieder mens, en daarom kan ieder mens Mij nu dus ook op precies dezelfde wijze aantrekken als Ikzelf in Mij de Godheid heb aangetrokken, en kan hij door de liefde en het geloof zelfstandig evenzo volledig één worden met Mij, als Ikzelf als Godmens in alle grenzeloze volmaaktheid volkomen één ben met de Godheid.

2.
Op de vraag, hoe de wonderen en goddelijk geestelijke werken die Jezus als Kind deed, samenhangen met Zijn in zekere zin geïsoleerde leven als Jongeling en als Man, en de in die tijd verrichte wonderen, als men zich Hem in die jaren slechts als mens zou moeten voorstellen, - moge de aanblik die een boom biedt in de periode van de lente tot de herfst als antwoord dienen.

In het voorjaar bloeit de boom prachtig en wordt hij door een geweldige activiteit beheerst. Na het afvallen van de bloesem lijkt de boom zijn activiteit te verliezen om tegen de herfst weer tot volle actie te komen: de prachtige vruchten krijgen hun smaak en kleur – ze zijn mooier dan voorheen de bloesem was – en zijn de vruchten aldus tot rijpheid gekomen, dan wordt de daarmee geschonken zegen vrijgemaakt van de binding aan de boom en valt in de schoot van de hongerige kinderen.

Met het oog van het hart zal men dit beeld kunnen begrijpen, maar nooit met de ogen van het wereldse verstand! Zonder te tornen aan de Godheid van Jezus, maar deze vasthoudend in het geloof van het hart, dat een licht is van de liefde tot God, laten de genoemde vragen zich, zodra men vanuit het hart zuiver wordt, maar al te goed als volgt uitleggen: de volledige eenwording van de volheid van de Godheid met de mens Jezus heeft niet ineens, op slag plaatsgevonden, maar – zoals alles onder Gods leiding – geleidelijk aan, net als het geleidelijk ontwaken van de goddelijke geest in het hart van de mens. En deze eenwording heeft pas door de kruisdood volledig plaatsgevonden, hoewel de Godheid in al Zijn volheid ook reeds in het Kind Jezus aanwezig was, maar alleen in geval van nood aan het licht trad om een wonder te verrichten.

3.
De lichamelijke dood van Jezus is de diepste afdaling van de Godheid in het gericht van alle materie, waardoor een totale vernieuwing van de verhoudingen tussen Schepper en schepsel mogelijk is.

Pas door de dood van Jezus wordt God Zelf volledig mens en de geschapen mens door deze hoogste goddelijke genade tot een nieuw verwekt kind van God, tot een god dus, en kan als schepsel tegenover zijn Schepper staan als diens volmaakte evenbeeld en in Hem zijn God, Schepper en Vader zien, spreken, herkennen en boven alles liefhebben, en alleen daardoor het volmaakte eeuwige, onverwoestbare leven in God, uit God en naast God verwerven.

En ook daardoor is Satans heerschappij (of beter: diens wil) in zoverre gebroken, dat hij de volledige toenadering van de Godheid naar de mensen toe, en omgekeerd die van hen naar de Godheid, niet meer kan verhinderen.

Nog korter gezegd: door de dood van Jezus kan de mens nu volledig met God als met een broeder omgaan, en voor Satan is het onmogelijk geworden daar tussen te komen, waarom er ook in de bijbel tot de vrouwen die het graf kwamen bezoeken, wordt gezegd: “Ga heen en zeg het Mijn broeders.” Satans inwerking in de uiterlijke vorm mag nog wel steeds merkbaar zijn, maar het eenmaal verscheurde voorhangsel tussen de Godheid en de mensen kan hij nimmermeer opnieuw aanbrengen en dus de oude, onoverbrugbare kloof tussen God en de mensen nooit meer opnieuw doe ontstaan. –

Door deze korte uiteenzetting kan voortaan iedereen die met zijn hart denkt en ziet, heel gemakkelijk en duidelijk het eindeloos grote belang inzien van de lichamelijke dood van Jezus. Amen!

Misvormde leer

BD.5982 22 juni 1954
Zie ook www.berthadudde.net

Misvormde leer - Geboden van de liefde

Jullie worden nu onderwezen in het ware evangelie en jullie leren daardoor inzien, hoe verschillend Mijn zuivere evangelie is van dat wat nu als Mijn Woord op aarde wordt verkondigd. U leert inzien dat Mijn Woord een verandering heeft ondergaan in zoverre, dat het anders uitgelegd wordt en er daarom ook op een andere manier gestalte aan wordt gegeven. Dat het enige wat belangrijk is te weinig in acht wordt genomen, maar daarentegen het onbelangrijke benadrukt wordt. En daardoor worden er niet veel geestelijke successen behaald. Ik heb de mensen op aarde de enige begaanbare weg getoond doordat Ik onderwees en Mijn leer Zelf gestalte gaf, doordat Ik de weg ging die alle mensen moeten gaan om tot Mij te komen. Het is de "weg van liefde". Alleen het gaan van die weg garandeert de mens het hemelrijk, dat wil zeggen om na zijn lichamelijke dood opgenomen te worden in de lichtsferen waar de ziel gelukkig is in Mijn nabijheid.

Mijn leer is echter ontaard. Zij is alleen nog maar verborgen te vinden in een stelsel van menselijke toevoegingen, verkeerde uitleggingen en het nakomen van onbelangrijke geboden, die nooit of te nimmer door Mij aan de mensen werden gegeven, die echter een groot gevaar vormen, dat het enige belangrijkste gebod van de liefde over het hoofd wordt gezien en zodoende onvervuld blijft. Wat voor nut heeft het voor jullie mensen als jullie je kastijden, als jullie plichtmatige handelingen verrichten of Mij met de mond belijden, als jullie het gebod van de liefde niet als het eerste en voornaamste erkennen en er gevolg aan geven? Jullie denken Mij te eren door talloze ceremoniën, maar jullie kunnen Mij toch alleen maar eren als jullie doen wat Ik van jullie verlang. En Ik verlang van jullie liefde voor Mij en voor je naasten.

Zolang jullie via ernstige zelfkritiek nog een tekort aan liefde bij jezelf ontdekken, zijn jullie nog niet op de goede weg, al buigen jullie dagelijks en elk uur je knie, en sla je jezelf op de borst. Dit is een menselijke behoefte en heeft alleen waarde voor mensen die jullie van je vroomheid zouden willen overtuigen. Maar hoe ver zijn jullie nog af van de ware vroomheid, zolang jullie je medemensen niet met die liefde omvatten die ook je liefde tot Mij aantoont. Zolang jullie kunnen zien dat de mensen naast je in uiterste nood en benarde omstandigheden leven, zolang jullie niet eerst deze nood proberen te lenigen, alvorens jullie genoegen scheppen in uiterlijke gebaren - vooraleer jullie de wereld aanhangen door wereldlijke praal - door alles waarvoor jullie de naam, ter ere van God, bedacht hebben. Op zo'n wijze wil Ik niet geëerd worden, zolang er nog nood ten hemel schreit tot Mij, welke jullie mensen goed zouden kunnen lenigen als jullie Mijn geboden van liefde in het hart wilden schrijven.

Zolang Ik op aarde leefde, gold Mijn zorg de noodlijdenden, armen, zieken en bedroefden. Jullie, die zich uitgeven als “Mijn opvolgers” op aarde, wat doen jullie voor deze noodlijdenden, armen, zieken en bedroefden? Zolang jullie kunnen helpen en toch je hulp niet geven zijn jullie ook geen ware opvolgers van Mij, ook al zouden jullie je die naam toe-eigenen. Ik beoordeel alleen het vervullen van Mijn geboden van liefde, omdat al het andere - een diep geloof, het inzien van de waarheid, de verbinding met Mij en tenslotte de eeuwige waarheid - alleen uit de liefde voortkomt en nooit zonder de liefde kan worden verkregen. Daaruit blijkt al waarom er op aarde die grote geestelijke nood bestaat, waarom de mensen ongelovig zijn en in de dwaling voortgaan. Mijn zuivere leer is de leer van de liefde, die Ik op aarde heb verkondigd. Zodra deze leer verkondigd en ook in de praktijk beoefend wordt, leven jullie mensen in de waarheid en zijn jullie de weg van de navolging van Jezus opgegaan. Als jullie echter deze geboden buiten beschouwing laten, dan zullen jullie toch geen succes boeken voor je ziel, ook al overtreffen jullie jezelf in uiterlijke daden. Jullie zullen dan in dwaling vertoeven en daarmee ook het geestelijke rijk binnengaan. Want Ik beoordeel alleen de graad van liefde die je ziel bij het uur van de dood bereikt heeft.

Amen

Christus’ menswording

Boek 1 - Hoofdstuk 1
De Profetieën en Openbaringen van de Heilige Birgitta van Zweden (1303-1373)

Ik ben de Schepper van hemel en aarde, één in goddelijkheid met de Vader en de Heilige Geest. Ik ben degene die sprak tot de profeten en de aartsvaders, degene op wie zij wachtten. Omwille van hun verlangen en in overeenstemming met Mijn belofte heb Ik vlees genomen zonder zonde, zonder wellust en ben Ik het lichaam van de Maagd binnengegaan zoals de zon door het helderste kristal schijnt. De zon brengt door het binnengaan geen schade aan het glas, noch was de maagdelijkheid van de Maagd verloren gegaan toen Ik Mijn menselijke natuur aannam. Ik nam het vlees aan, maar zonder het inleveren van Mijn goddelijkheid.

Ik was niet minder God, alle dingen met de Vader en de Heilige Geest besturend en vullend, hoewel Ik, met Mijn menselijke natuur, in de schoot van de Maagd was. Helderheid is nooit gescheiden van de vlam, noch was mijn goddelijkheid ooit gescheiden van Mijn menselijkheid, zelfs niet in de dood. Vervolgens heb Ik gewild dat Mijn zuiver en zondeloos lichaam van Mijn voet tot aan de kruin van Mijn hoofd verwond werd voor de zonden van alle mensen en werd opgehangen aan het kruis. Het wordt nu elke dag geofferd op het altaar, zodat de mensen meer van Mij kunnen houden en mijn gunsten vaker herinneren.

Maar nu ben Ik totaal vergeten, verwaarloosd en geminacht, net als een koning die is verworpen uit zijn eigen koninkrijk in wiens plaats een boze dief is gekozen en vereerd. Ik wilde Mijn koninkrijk binnenin de menselijke persoon laten zijn, en door zuiverheid zou Ik koning en Heer over hem zijn, omdat Ik hem gemaakt en hem vrijgekocht heb. Nu echter, heeft hij het geloof dat hij Mij bij het doopsel heeft beloofd gebroken en geschonden. Hij heeft de wetten die Ik heb gemaakt voor hem geschonden en verwerpen. Hij houdt van zijn eigen wil en spottend weigert hij naar Mij te luisteren. Bovendien verheft hij de meest kwaadaardige dief, de duivel, boven Mij en zweert hem trouw. De duivel is werkelijk een dief, omdat hij door kwade verleidingen en valse beloften de menselijke ziel, die ik met Mijn eigen bloed heb vrijgekocht, voor zichzelf steelt. Het is niet omdat hij als het ware krachtiger is dan Ik dat hij in staat is het te stelen, want Ik ben zo machtig dat Ik alle dingen kan doen door een enkel woord. En Ik ben niet bereid het minste onrecht te verrichten, zelfs niet indien alle heiligen het Mij zouden vragen.

Maar aangezien de mens, die een vrije wil is gegeven, vrijwillig Mijn geboden bespot en instemt met de duivel, dan is dat alleen terwille van het ervaren van de duivelse tirannie. De duivel is gemaakt door Mijn goedheid, maar viel door zijn eigen kwade wil en is als het ware Mijn dienaar geworden ten behoeve van het teweegbrengen van straffen voor de goddelozen. Hoewel Ik nu zo veracht ben, ben Ik echter nog zo barmhartig dat Ik allen die vragen om barmhartigheid en zich nederig opstellen, zal vergeven van de zonden. En Ik zal ze bevrijden van de kwade dief. Maar Ik zal Mijn gerechtigheid doen gelden jegens hen die Mij blijven minachten, en als zij het horen zullen zij huiveren en zij die het ervaren, zullen zeggen: "Oh, wat spijt het ons toch dat we ooit de verheven Heer tot toorn hebben uitgedaagd!"

Maar jij, Mijn dochter, die Ik heb gekozen voor Mijzelf en met wie Ik spreek door de geest, hou van Me met heel je hart, niet zoals je van je zoon of dochter of familie houdt, maar meer dan wat dan ook ter wereld! Ik heb jou geschapen en geen van Mijn ledematen gespaard in het lijden voor jou. En toch hou Ik zoveel van je ziel dat, als het mogelijk was, Ik mezelf liever weer aan het kruis zou laten nagelen dan dat ik jou zou verliezen. Imiteer mijn bescheidenheid: Ik, die de koning van de glorie en de engelen ben, was gekleed in lompen en stond naakt op de pijler terwijl Mijn oren allerlei beledigingen en spot hoorden. Maak Mijn wil de jouwe, omdat Mijn moeder, jouw Vrouwe, van het begin tot het einde, nooit iets anders heeft gewild dan wat Ik wilde. Als je dit doet, zal je hart met Mijn hart zijn, en het zal door Mijn liefde branden op dezelfde wijze als alle droge dingen makkelijk vlam vatten door vuur.

Je ziel zal door Mij vervuld worden en Ik zal in je zijn, en alle tijdelijke dingen zullen bitter worden voor je en alle vleselijke wensen als gif. Je zult rusten in Mijn goddelijke armen, waar geen vleselijke lust als gif is, slechts vreugde en geestelijk genot. Daar de ziel, zowel van binnen als van buiten verheugd en vol van vreugde is, aan niets denkend en niks anders wensend dan de vreugde die ze heeft. Houdt dus alleen van Mij, en je zult alle dingen hebben die je wenst, en je zult ze in overvloed hebben. Is het niet geschreven dat de olie van de weduwe niet bederft tot aan de dag dat de Heer regen naar de aarde heeft gestuurd volgens de woorden van de profeet?
Ik ben de ware profeet. Als je Mijn woorden gelooft en ze vervult, zal olie en vreugde en gejubel je nooit nalaten tot in eeuwigheid.

Een Engelse versie van dit boek is te vinden op:
http://www.hismercy.ca/content/ebooks/St.Bridget%28Birgitta%29%20of%20Sweden-Prophecies%20and%20Revelations.pdf

De liefde

Ontvangen van de Heer door G. Mayerhofer,
28 maart 1875

Over de betekenis en de diepte van dit woord heb Ik je al verscheidene dingen gezegd. In bijna ieder woord dat Ik jullie heb gegeven wordt de liefde genoemd, en toch heeft niemand van jullie - om maar niet te spreken van de anderen - in zijn gehele volheid begrepen wat liefde betekent, wat ze is, hoe ze opgevat en praktisch toegepast moet worden; en zo wil Ik jullie dus nu weer een lichtstraal van Mijn liefde zenden, die jullie meer opheldering zal verschaffen over het wezen van de liefde en het nader zal toelichten.

Kijk, Mijn kinderen, het woord ‘liefde’ is snel uitgesproken, en gewoonlijk wordt daarbij aan niets anders gedacht dan aan een onduidelijke voorstelling ervan of aan de zinnelijke of geslachtelijke liefde, zoals jullie die op jullie aarde kennen, bedrijven en helaas maar al te zeer misverstaan en misbruiken.

Niet deze liefde, zoals die bij jullie algemeen gangbaar is, moet de inhoud van deze boodschap zijn, maar die liefde die Ikzelf vertegenwoordig, die Mijn Ik uitmaakt, die de grondtoon van de hele schepping is, waar alle wetten van het universum op berusten, en die vaak wel in sporadische gevallen als een zwakke lichtstraal door het dikke weefsel van jullie zinnelijke natuur heen schijnt en jullie laat voelen dat er nog een heel ander niveau van gevoelens bestaat, die hier op aarde alleen maar vermoed, deels begrepen, maar nooit helemaal vastgehouden kunnen worden.

Deze liefde, die de hoofdeigenschap van Mijn Ik en als het ware de drager van al het geschapene is - deze liefde heeft geen grenzen en geen einde, is in zichzelf steeds dezelfde, bestendig en volhardend, en alleen door het ware begrip ervan kunnen de twee grondwetten van Mijn geestelijke rijk begrepen en toegepast worden. Want ‘Heb God lief boven alles’ valt alleen te begrijpen als eerst het begrip ‘God’ en vervolgens het begrip ‘liefde’ is vastgesteld, zoals ook de tweede wet: ‘Heb je naaste lief als jezelf’ alleen maar begrepen en in de juiste betekenis toegepast kan worden, als het begrip ‘naaste’ en de ‘liefde voor hem’ in een kader gevat zijn.

Het begrip ‘God’ is bij jullie allemaal zo verschillend, dat het de moeite waard is om in de eerste plaats dit idee op de juiste manier op te vatten, opdat er geen verkeerde voorstellingen tot onjuiste conclusies leiden.

Kijk eens, Mijn kinderen, om het woord ‘God’ en wat dat inhoudt te begrijpen, moeten jullie geheel en al afstand doen van jullie wereldse ideeën; want de gedachte van een God zonder begin en zonder einde is voor een eindig wezen niet te bevatten.
Uit datgene wat er bestaat moeten jullie alleen maar de conclusie trekken dat er boven de materie een groot geestenrijk bestaat, waar wetten van kracht zijn die in de materie hun zichtbare uitdrukking krijgen, maar dat er naast of boven dit onloochenbare feit ook een wetgever moet zijn, die alles zo heeft geregeld, dat menselijk gepieker daarover nooit tot begrijpelijke resultaten kan leiden, omdat de wetten van goddelijke aard zijn en het oordelen daarover van menselijke oorsprong is.

Verder kunnen jullie aan de materie waarnemen dat er, ook al wordt ze opgelost in haar oorspronkelijke elementen, toch niets in ‘niets’ veranderd kan worden; daarom is de materie schijnbaar even onverwoestbaar als het geestelijke, dat daarin aanwezig is en bij iedere stap zijn onsterfelijkheid bewijst.

Door hieruit te concluderen dat het geestelijke oneindig voortduurt en ook dat het nooit een begin heeft gehad, wordt duidelijk het Godsidee enkel vermoed, maar nooit helemaal begrepen kan worden, omdat daar door niet te overschrijden grenzen van het voorstellings- en bevattingsvermogen grenzen aan gesteld worden.

Wanneer het denkbeeld van een God nu bepaald is, dan is natuurlijk de tweede vraag: welke eigenschappen heeft Hij of zal Hij wellicht hebben, voorzover die voor geschapen wezens te begrijpen en te bevatten zijn, en voorzover ze in de zichtbare materie zelf overal uitgedrukt zijn?

Welnu, hier stoten de oplettende waarnemers bij onderzoek overal op een zekere vaderlijke zorgzaamheid, die alles zodanig heeft bedacht en geordend, dat er naast de behoefte van de honger de middelen om die te verzadigen, naast de vrees voor gevaar de reddingsmiddelen aanwezig zijn. Dat leidt natuurlijkerwijze tot de eigenschappen, zoals zelfs de mens die bij de vaderlijke zorgzaamheid in zijn samenleving in engere zin alsook in het dierenleven aantreft; de grondslag daarvan kan natuurlijk geen andere zijn dan ‘liefde’, d.w.z. liefde voor zijn kinderen, die zich bij een Schepper van het universum ook uitdrukt als liefde voor al het geschapene en zelfs al moest bestaan, voordat er werelden werden geschapen, omdat de gedachte immers vooraf moest gaan aan de daad zelf. Nu zijn we weer aangekomen bij het eigenlijke woord ‘liefde’, dat het doel van dit onderricht moet zijn.

De vraag is dus: ‘Van wat voor aard is die liefde, die het hele zichtbare en onzichtbare rijk van het bestaande kon scheppen, en wel op de manier zoals wij de materiële schepping zien en de geestelijke voor een deel vermoeden?’

Om jullie die liefde uit te leggen moet Ik het geestelijke verklaren uit voorbeelden van de zichtbare natuur ofwel het materiële, opdat jullie het beter kunnen bevatten en je gemakkelijker kunnen verheffen tot dat standpunt, van waaruit het mogelijk wordt voldoende overzicht over al het geschapene te krijgen.

Als jullie naar de natuur kijken zal jullie de orde opvallen, waarbij er nergens een sprong, maar overal een geleidelijke overgang van niveau naar niveau, van het ene naar het andere ding bestaat, en dit alleen al toont jullie het eerste belangrijke punt van de liefde, daar waar ze verschijnt, en dat is: de zachtmoedigheid!

De liefde, die in verbinding met de wijsheid een eeuwig voortgaan, een eeuwig stijgen van gevoel naar gevoel teweegbrengt - die liefde wil, juist omdat ze algemeen, alomvattend is, dat iedere overgang geleidelijk is; want liefde geeft de weg tot vooruitgang alleen maar liefhebbend aan, terwijl alleen een strengrechterlijke ernst grote tegenstellingen bijeen zou brengen om zijn doel te bereiken.

Zo hebben de werelden zich geleidelijk aan ontwikkeld van een dampvorm tot stevige lichamen en tot verblijfplaats voor levende wezens. En al kunnen jullie op jullie aarde zelf ook de sporen vinden van grote, massale omwentelingen, toch zijn die omwentelingen langzamerhand voorbereid, en wel op zo’n manier dat zelfs het laatste grote tijdperk van omwenteling niet zo verschrikkelijk was als het jullie toeschijnt.
Zelfs bij de wreed lijkende dood van veel dieren, die voor andere tot voeding moeten dienen, is de dood niet zo wreed als jullie denken, ten eerste omdat het dier de dood zelf niet kent maar alleen wil vluchten voor de pijn, en ten tweede omdat het al bewusteloos is geraakt voordat het opgegeten wordt. Ja, veel dieren hebben zelfs in hun vernietigingswapens een soort vergif, alleen ten behoeve van hun prooi, dat die prooi reeds bij de eerste aanraking bewusteloos maakt, waarna het proces van het opgaan in andere organismen willoos en pijnloos plaatsvindt.

Zachtmoedigheid is een groot beginsel van de liefde, omdat de liefde niets slechts, niets hards wil. Daarom kunnen jullie zelfs bij andere voorwerpen opmerken hoe bijvoorbeeld de kleuren van de regenboog geleidelijk in elkaar overgaan, of hoe de tonen van harmonie geleidelijk in elkaar overvloeien, het hart en het gevoel langzaam van niveau naar niveau hoger trekkend - en hoe het inslapen, zelfs de dood een zelfbewust mens langzaam naar het geestenrijk voert, waar hij zijn levensloop als geest zal aanvangen zoals hij die als mens heeft beëindigd.

Bij de zachtmoedigheid voegt zich nog de zorg voor het geestelijke en lichamelijke welzijn, waardoor ervoor gezorgd is dat het dier instinctief zijn voedsel vindt, dat tegelijkertijd dient als voorbereiding op zijn overgang naar hogere niveaus; bij de mens zijn het zijn hogere inzicht en zijn verstand die hem helpen om te bedenken en te ontdekken wat voor zijn tijdelijke leven noodzakelijk is, met de bedoeling dat hij zich vervolgens meer aan het geestelijke kan wijden.

Behalve deze eigenschappen heeft de liefde ook nog de eigenschap van bestendigheid. Alles wat de liefde schiep, schiep ze zodanig, dat de daad van het scheppen slechts eenmaal nodig was en het latere in stand houden ervan reeds in de kiem was vastgelegd, waardoor het karakter van ieder ding of wezen, namelijk wat het moest zijn of ooit moest worden, was aangegeven!

Zo zien jullie in de hele schepping, waar jullie je blik ook maar op richten of jullie onderzoekende geest binnendringt, dat liefde de belangrijkste grondgedachte was, en wel liefde voor alles in gelijke mate, die de grote kosmische zonnen evengoed hun baan wees als de kleinste worm de weg, die hij moet doorlopen om zijn missie als worm te vervullen en als voedsel te dienen voor een ander dier, als basis voor diens bestaan.

Mijn liefde is dus algemeen, alomvattend, ze kent geen onderscheid, geen omstandigheid van rang of geboorte, precies tegenovergesteld aan jullie opvattingen. Mijn liefde schiep werelden en wezens, maar niet om over hen te heersen - de gedachte om te heersen was verre van Mij - maar Mijn liefde schiep wezens om van die wezens hun eigen liefde, al naargelang de mate van hun inzicht, weer terug te ontvangen.

Mijn liefde heeft alles geschapen om vanuit het geschapene, door hen kennis daarvan te laten nemen, de liefde van de met geest begiftigde mensen terug te winnen, opdat ze op alle werelden door het geschapene hun Schepper eerst zullen leren kennen en Hem daarna leren liefhebben; want de liefde wil alleen wederliefde, maar geen slaafs buigen voor macht.

Mijn liefde heeft alle geesten en mensen vrij geschapen, met een vrije wil, omdat ze zonder dwang naar Mij terug moesten keren, van wie ze waren uitgegaan. Ook daarom voert Mijn liefde de banier van zachtmoedigheid en verdraagzaamheid, namelijk omdat datgene, wat vrij geschapen is, ook kan dwalen; alleen door zich te vergissen kan en moet het zijn eigen waardigheid zelfstandig terugwinnen. De liefde, die een geest uit God is, wil namelijk alleen zelfstandige, vergeestelijkte wezens om zich heen hebben, die hun overwinning hebben bevochten en aan wie niet tijdens de slaap alle zaligheden ten deel zouden vallen, zonder inspanning en zonder strijd.

Mijn liefde was en is dus de liefde van een Vader, die Zijn kinderen liefheeft en hun ook vergeeft, als ze buiten hun wil dikwijls tegen de wetten van hun liefhebbende Vader gezondigd hebben.

Dit heb Ik jullie allemaal laten schrijven met de bedoeling dat jullie van je kastementaliteit zullen afstappen, en dat niet iedereen denkt dat hij beter is dan iemand anders, voor wie door geboorte en omstandigheden een ondergeschikte positie is ingeruimd.

Men kan Mij als God alleen maar van ganser harte liefhebben wanneer men Mijn eigenschappen heeft begrepen en in Mijn zichtbare natuur die eigenschappen uitgedrukt ziet, die een God waardig zijn.

De mens kan God alleen maar boven alles liefhebben, wanneer hij heeft begrepen hoe God, hoog verheven boven al het geschapene, die eigenschappen vertegenwoordigt, die de hoogste geestesadel uitmaken en waarbij wel een voortdurend naderen, maar het bereiken nooit mogelijk is.

Wat de naastenliefde betreft: die ontspringt in eerste instantie uit de goddelijke liefde, en voert daar ook weer naar terug; want alleen degene die ten eerste het begrip ‘wie zijn naaste is’ en ten tweede in hoeverre de eigenliefde als maatstaf voor de naastenliefde moet dienen helemaal heeft begrepen, kan daarna zijn naaste als zichzelf liefhebben en door die liefde zijn God indirect bewijzen dat hij de wetten van de liefde heeft begrepen en uit liefde voor God de naastenliefde in de meest ruime zin vrij wil beoefenen.

Hierboven heb Ik jullie al aangetoond dat heerszuchtige gedachten steeds verre van Mij waren en zijn, en dit bewijs leidt tot de naastenliefde. Want alleen wanneer jullie erkennen dat alle mensen zusters en broeders zijn, zoals Ik hen als Mijn kinderen beschouw, komen in jullie hart de zachtmoedigheid en verdraagzaamheid naar voren, doordat jullie ten eerste de gebreken van anderen lichter beoordelen en ten tweede doordat jullie je naaste alleen maar goed willen doen; want liefde, zowel in het groot als individueel, wil alleen maar gelukkig maken en nooit te schande maken, ook al zou ze het recht daartoe hebben.

De naastenliefde moet dus de ladder zijn waarlangs de mens omhoog klimt en zo de liefde voor God bereikt; en God als Heer van het universum verdient dat en mag dat ook verlangen, temeer omdat er zelfs op jullie kleine aarde historische bewijzen voorhanden zijn van wat Hij persoonlijk voor jullie mensen alsook voor Zijn hele geestenrijk heeft gedaan.

Dit is de liefde waartoe jullie je allemaal moeten kunnen verheffen - de liefde waarvan Ik jullie tijdens Mijn leven op aarde bewijzen genoeg heb geleverd dat ze algemeen is en de hele mensheid omvat, en niemand boven Mij en niemand beneden Mij kende, maar alles voor allen wilde zijn: Vader, Broeder, Zoon!

Zo moeten jullie Mijn woorden van destijds verstaan: ‘Heb ook jullie vijanden lief’ of: ‘Als iemand jullie rok wil hebben, geef hem dan ook je mantel’ of, zoals Ik nog aan het kruis uitriep: ‘Vader, vergeef het hun, want ze weten niet wat ze doen!’
Als jullie Mijn kinderen willen worden moet deze algemene liefde voor al het geschapene jullie doorgloeien, en jullie eigenliefde, die Ik tot maatstaf voor de naastenliefde heb gesteld, moet zodanig ingericht zijn dat jullie alleen dingen voor jezelf willen die rechtvaardig zijn en jullie menselijke waardigheid niet kwetsen; het is namelijk zo dat jullie je naaste alleen het goede moeten geven, maar niet bijvoorbeeld een apenliefde voor het lichaam ook op anderen willen overdragen - wat de fout van veel moeders is, waardoor ze hun kinderen verwennen en misleiden en daar alleen maar iets slechts in plaats van iets goeds mee aanrichten.

Verheven boven alle kleine verschillen in rang en geboorte, verheven boven alle menselijke zwakheden - zo moet jullie liefde, gelijk aan die van Mij, er steeds op bedacht zijn om goed te doen, lijden te verzachten, te troosten en te helpen, zoals ook Ik - naast Mijn grote geestenrijk en kosmische stelsels - het kleinste dier niet vergeet, maar voor de kleinste worm en de grootste engelengeest dezelfde Schepper en liefhebbende Vader ben.

Zo, verheven boven de menselijke vooroordelen, moet jullie liefde graad na graad naar Mij omhoog stijgen, jullie eigen geest en ziel veredelend, en de naastenliefde in puur geestelijke zin beoefenen; want als ze op die manier beoefend wordt is ze de ware liefde voor God, zoals die door iedereen gevoeld en ook opgevat zou moeten worden.

Er zijn weliswaar momenten in jullie beproevingsleven dat jullie een straal van die kosmopolitische liefde voelen, hoewel maar voor een korte tijd, wanneer een grote gedachte van algemeen welzijn van de mensheid door jullie heen trekt: en wat brengen jullie niet veel aangename uren door, wanneer jullie iemand hebben gevonden om lief te hebben en daar alles, bloed en leven, aan willen geven en jullie hele bezit aan de voeten ervan zouden willen neerleggen, alleen om daar met een blik van liefde voor beloond te worden!

Kijk, aan zulke gelukzalige momenten ligt de grote liefde ten grondslag, die Mij ertoe bracht het grote universum te scheppen en het te bevolken met wezens die liefde en leven voelen, maar die - geschapen uit liefde als ze zijn - elkaar alleen door de band van de liefde moeten tegemoetkomen en aan elkaar geketend moeten zijn.
Zulke momenten zijn stralen van die naastenliefde, zoals Ik die voor alles voel, die nooit wankelt en steeds dezelfde is, namelijk omdat degene die waarachtig en geestelijk liefheeft, zoals Ik dat doe, voor Mij ook een broeder, Mijn naaste is!
Het is alleen de innigheid van die liefde die jullie moeite kost om vast te houden, omdat steeds aardse, sociale omstandigheden jullie geestelijke blik vertroebelen, en daarom lukt het jullie alleen maar voor enkele ogenblikken om gevoelens vast te houden, die ooit diep in jullie hart zijn gelegd om daar blijvend hun intrek te nemen.

De mens, zoals Ik hem schiep, was heel anders dan zoals jullie nu zijn; de hele natuur gehoorzaamde hem, hij kende enkel de heerschappij van de liefde, en haat moest ver van hem blijven. Slechts één gebod gaf Ik hem om zijn gehoorzaamheid te beproeven, en aan dit ene gebod hield hij zich niet; hij verjoeg zichzelf uit het paradijs van de algemene liefde en moest zich toen hoofdzakelijk tevreden stellen met de geslachtelijke, zinnelijk liefde, die hem geleidelijk aan zozeer naar beneden trok, dat hij afzakte naar het standpunt, waar jullie nu staan, waar hij zich reeds van al het heilige, al het geestelijke heeft ontdaan en alleen maar meer zijn dierlijke behoeften dan de geestelijke behoeften van zijn ik najaagt.
En wat zal hij zijn in de andere wereld, wanneer hij deze heeft verlaten? Het antwoord is heel eenvoudig, en luidt: ‘Datgene, wat hij hier van zichzelf heeft gemaakt!’

Daarom: ‘Verhef je!’ Velen van jullie staan al aan de rand van hun leven - kort is de tijd die nog rest om te verbeteren wat jaren hebben verspild. De tijd staat niet stil, ze vliegt; met iedere hartslag gaat er een seconde over in de eeuwigheid, waar ze nooit meer uit terugkeert en jullie ook nooit meer terugbrengt wat jullie in die minuut of seconde hebben gedaan of verzuimd! Bedenk wel: het zijn belangrijke woorden die Ik tot jullie spreek; verhef je uit jullie aangeboren dwalingen van ongelijkheid, strijd om de voorrang en het willen heersen. Verhef je naar het standpunt waar Ik als Meester sta, omgeven door zalige engelengeesten die Mij allemaal prijzen, liefhebben en Hosanna toezingen, omdat Ik Degene ben die Ik moet zijn, d.w.z. de liefhebbende Vader, die enkel uit liefde de kosmos en het geestenrijk heeft geschapen, om liefde terug te ontvangen. Echter geen eenzijdige liefde, ook niet enkel in momenten van geestvervoering, maar duurzame, constante liefde, die steeds Mijn eigen liefde als ideaal voor ogen heeft en op die manier Mijn troon kan naderen, waar - zoals Ik eens gezegd heb - zaligheden voor haar bewaard worden, die geen oog van een mens ooit heeft gezien noch een menselijk oor ooit heeft gehoord.

De bedoeling van deze boodschap is jullie uit je dromerige slaap te wekken, opdat jullie niet denken, wanneer jullie een arme iets van je overvloed hebben gegeven, dat jullie dan al een God-weet-hoe-groot offer hebben gebracht; dat is nog lang geen naastenliefde of liefde voor God.

Mijn naastenliefde staat nog veel hoger, want ze strekt zich ook uit tot de niet met verstand begiftigde wezens die onder Mij staan.
Wees tegenover dieren even zachtmoedig en geduldig als tegenover jullie naasten. Want weet: daar, waar jullie niet achtervolgd worden door politiewetten en waar jullie vrij en zonder dwang kunnen handelen, dáár laten jullie zien wat voor mentaliteit jullie hebben.

Tegen de wetten van de regering zondigen jullie niet, omdat jullie bang zijn voor haar zeer snelle straffen; maar tegen Mijn liefdeswetten durven jullie honderd en duizend maal te zondigen, omdat jullie Mij niet zien, aangezien Ik niet direct als een straffende rechter optreedt en jullie tuchtig, omdat Ik de God van liefde en niet die van toorn ben. Maar het meest straffen jullie jezelf door een dergelijke handelwijze, doordat jullie je ziel en geest naar beneden trekken in de modder van de hartstochten en jezelf dikwijls gelijkstellen aan dieren zonder verstand - terwijl jullie toch met heel andere eigenschappen zijn toegerust en je anders zouden moeten gedragen, namelijk als heer van de zichtbare wereld, om waardige burgers van Mijn geestelijke wereld en bovendien Mijn kinderen te worden.

Dat laatste wordt niet zo gemakkelijk verkregen als jullie denken. Zoals Ik Zelf heb laten zien zijn daar opofferingsgezindheid en een groot menselijkheidsgevoel voor nodig, en een blik die constant gericht is op Degene, die jullie deze boodschap en nog veel meer heeft gegeven om jullie te bestempelen tot datgene wat jullie allemaal toch graag willen zijn en worden, namelijk Mijn kinderen!

Voordat Ik echter iemand die titel verleen, moet hij toch op zijn minst voor een deel Mijn eigenschappen nastreven en zich die eigen maken, zoveel hem tijdens zijn korte levensreis maar mogelijk is, opdat Ik hem daarna, als hij in het geestenrijk aangekomen is, Mijn helpende hand kan reiken en zijn verdere vooruitgang mogelijk kan maken.

In de hele kosmos heb Ik wetten van de liefde ingesteld, volgens welke alles geschapen werd, alles bestaat, zichzelf in stand houdt en vervolmaakt; het zijn wetten van de liefde, die de basis van alle geestelijke wezens vormen en het zijn wetten van de liefde die jullie mensen edeler maken, vergeestelijken en dichter bij Mij kunnen brengen. Deze wetten zijn onveranderlijk, evenals Ikzelf; wie daartegenover in gebreke blijft, straft alleen zichzelf, doordat hij het voortgaan voor zichzelf zwaarder maakt en in omstandigheden terechtkomt die niet altijd de prettigste zijn. En Ik, als liefhebbende Vader, wil jullie van tevoren de weg tonen en jullie op die manier veel moeite en werk besparen, met de bedoeling dat deze wetten geen dwingende wetten voor jullie zullen worden, maar opdat jullie spelend en genietend het pad zullen gaan dat Ik voor iedereen heb bepaald, die Mij, Mijn schepping en Mijn liefdeswetten hebben leren begrijpen en in zich op hebben leren nemen! Amen!


meer lezen van Gottfried Mayerhofer, zie
http://www.nieuweopenbaring.nl/modules.php?op=modload&name=Search&file=index&action=search&overview=1&active_stories=1&stories_topics[0]=14

http://www.amerigo.nl/auteur/mayerhofer/mayerhofer.html

http://www.j-lorber.de/gm/0-mayerh.htm

De liefdesleer van Christus

Bron: Het grote Johannesevangelie ontvangen door Jakob Lorber (1800-1864)

Dit is een zeer accurate en uitgebreide beschrijving van de gebeurtenissen en gesprekken tijdens de laatste drie jaar van het aardse leven van Jezus Christus.
Voor meer informatie over Het grote Johannesevangelie kan u terecht op
http://www.nieuweopenbaring.nl/index.php?module=Boeken&func=browse
http://www.schors.nl/lorber/lorb4012.html

GJE IX/155 (9)
Wie bij Mij leert en tot Mij in de levensschool komt door het geloof in de enige, alleen ware God, door de liefde tot Hem en daardoor de liefde tot de naaste, en dan naar Mijn leer leeft en handelt, die is een ware leerling van Mijn school. En dat is de enig ware en goede levensschool voor ieder mens die in deze school wil binnengaan en daarin onveranderlijk wil blijven tot aan het einde van zijn aardse leven. Alleen in deze school zal hij het eeuwige leven van zijn ziel aan gene zijde vinden, en de dood en het gericht van de materie zullen van hem wijken.

GJE III /53(6 - 16)
Zoals al het goede alleen moet worden bemind omdat het goed en daarom waar is, zo wil ook God dat men Hem liefheeft omdat Hij alleen volkomen goed en waar is. De naaste moet men daarom evenzo liefhebben, omdat hij evenals jij het evenbeeld van God is en evenals jij een goddelijke geest in zich draagt.
Zie, dat is de eigenlijke kern van de leer, en door deze nieuwe leer zo precies mogelijk in acht te nemen, wordt de in de mens aanvankelijk zeer gebonden geest steeds vrijer, groeit en doordringt tenslotte de gehele mens en betrekt op die manier alles bij zijn leven, dat een goddelijk leven is en daarom eeuwig zal duren en wel in de hoogst mogelijke zaligheid.
Ieder mens die zo in zekere zin in zijn geest wordt wedergeboren, zal nooit een dood zien, voelen of smaken en het kwijtraken van zijn lichaam zal voor hem het hoogste geluk betekenen. Want als de geest van de mens zo volledig één is met zijn ziel, zal hij lijken op een mens in zware gevangenis, die door een heel klein venster over de mooie velden der aarde kan kijken, en kan zien hoe vrije mensen zich daarop vermaken met allerlei nuttige bezigheden, terwijl hij nog in de gevangenis moet smachten. Maar hoe blij zal hij zijn als de gevangenbewaarder komt, de deur opent, hem bevrijdt van alle boeien en tegen hem zegt: “Vriend, je bent vrij van iedere verder straf, ga heen en geniet nu van de volle vrijheid!”
Zo lijkt de geest van de mens op de levensvrucht van een vogelembryo in het ei. Als het door de broedwarmte rijp is geworden binnen in de schaal die hem ketent, breekt het die open en verheugt zich over zijn vrije leven.
Maar dat kan een mens alleen maar bereiken door zich precies en oprecht te houden aan de leer die de Heiland uit Nazareth nu aan de mensen verkondigt. – Dan ontvangt de mens, als hij geestelijk al meer en meer is wedergeboren, ook andere volmaaktheden, waar de alleen maar natuurlijke, lichamelijke mens zich geen voorstelling van kan maken. De geest is dan een macht op zichzelf, gelijk aan de goddelijke. Wat zo’n volmaakte geest in de mens dan wil, dat gebeurt, omdat er buiten de levenskracht van de geest in de gehele oneindigheid van God geen andere macht en kracht kan bestaan. Want alleen het ware leven is heer en schepper, onderhouder, wetgever en bestuurder van alle schepselen, en daarom moet alles zich voegen naar de macht van de eeuwig alleen levende geest.

GJE III/241 (2 - 10) (Raphaël tot Mathaël)
Jullie weten dat ieder mens zichzelf, geheel onafhankelijk van de goddelijke wil, vrijwillig volgens de erkende, goddelijke orde moet bekwamen en vormen, om zo een vrij kind van God te worden. Het krachtigste en dus meest werkzame middel daarvoor is de liefde tot God en in gelijke mate de liefde tot de naaste. Bij de liefde behoren de ware deemoed, zachtmoedigheid en geduld, omdat de ware liefde zonder deze drie helemaal niet kan bestaan en geen ware en zuivere liefde is.
Maar hoe kan een mens in zichzelf gewaarworden of hij zich werkelijk in de zuivere liefde volgens de goddelijke orde bevindt?
De mens moet zichzelf onderzoeken of hij, wanneer hij een arme broeder of een arme zuster ziet, of wanneer deze naar hem toekomen om hulp, in zijn hart een drang voelt om vol liefde, zichzelf geheel vergetend, blijmoedig te geven! Voelt hij dat ernstig en levendig in zich, dan is hij als een echt kind van God reeds rijp en de gegeven beloften die een kind van God mag verwachten, beginnen dan volle werkelijkheid te worden en wonderbaarlijk in woord en daad zichtbaar te worden, en daardoor zal jullie leraarschap bij je leerlingen gerechtvaardigd zijn.
Die volgelingen echter bij wie de beloften zich niet openbaren, zullen dat aan zichzelf te wijten hebben, want zij hebben hun hart nog niet geheel opengesteld voor de arme naasten der mensheid.
De liefde tot God en het vrijwillig volgen van Zijn erkende wil zijn het eigenlijke hemelse element in het hart van de mens. Het is de huiskamer van de goddelijke geest in ieder mensenhart. De naastenliefde is de deur naar deze heilige woonkamer. Deze deur moet geheel geopend zijn, opdat de volheid van het leven uit God in zo’n kamer kan binnenstromen, en de deemoed, de zachtmoedigheid en het geduld zijn de drie wijd geopende ramen, waardoor de heilige woonkamer van God in het mensenhart door het krachtige, hemelse licht stralend wordt verlicht en met de volheid van het hemelse leven wordt verwarmd.
Alles hangt dus af van de vrije, vreugdevolle en oprechte naastenliefde. De grootst mogelijke zelfverloochening is de openbaring van de beloften zelf.
Hier hebben jullie nu het juiste antwoord op de allerbelangrijkste levensvraag. Denk er over na en handel ernaar, dan zullen jullie gerechtvaardigd zijn voor jezelf, voor jullie broeders en voor God! Want wat nu de Heer Zelf doet, zullen ook de mensen moeten doen om aan Hem gelijk en zo Zijn kinderen te worden.

GJE IV/1 (4 - 6,9 - 12)
Waarlijk, Ik erg jullie: “Niemand zal bij Mij komen als de Vader hem niet naar Mij toe zal trekken! Als jullie tot Mij willen komen, moeten jullie allen door de Vader, dus door de eeuwige liefde in God onderwezen zijn! Jullie allen moeten dus volmaakt zijn zoals de Vader inde hemel volmaakt is! Maar het vele weten, evenals de rijkste ervaring, zal je daar niet brengen, doch alleen de liefde tot God en in gelijke mate tot de naaste.
Daarin ligt het grote geheim van de wedergeboorte van jullie geest uit God en in God.
Iedereen zal echter eerst met Mij door de nauwe poort van de volkomen zelfverloochening moeten gaan, tot hij wordt zoals Ik ben. Ieder moet ophouden met zelf iets te zijn, om in Mij alles te kunnen worden.
God boven alles liefhebben betekent: geheel in God op- en ingaan, - en de naaste liefhebben betekent eveneens: geheel ingaan in de naaste, omdat men hem anders nooit geheel kan liefhebben. Een halve liefde baat noch degene die liefheeft, nog degene die men liefheeft.
De hoogste wijsheid is daarin gelegen, dat jullie wijs worden door de meest levende liefde. Alle kennis is zonder de liefde tot geen enkel nut! Bekommer je daarom niet zozeer om veel te weten, maar om veel lief te hebben, dan zal de liefde je geven wat kennis je nooit kan geven.
Wat zou het tegenover Mij voor nut hebben, als je haast buiten jezelf zou raken van verbazing over Mijn macht, grootheid en nooit te doorgronden heerlijkheid, terwijl er buiten voor jullie deur arme broeders en zusters zouden schreien van honger, dorst en kou?! Hoe armzalig en zonder enig nut zou een luidkeels jubelen en loven tot eer en roem van God zijn, waardoor men de ellende van de arme broeder zou overstemmen! Wat baten alle kostbare en schitterende offers in de tempel, als voor je deur een arme broeder van honger omkomt?!
Daarom moet jullie onderzoek vóór alles gericht zijn op de ellende van je arme broeders en zusters; breng hun hulp en troost! Dan zullen jullie in een broeder die je hebt geholpen, meer vinden, dan wanneer je alle sterren zou hebben afgereisd en Mij met tongen van de serafim zou hebben geprezen!
Waarlijk, Ik zeg jullie, alle engelen, alle hemelen en alle werelden met al hun wijsheid kunnen aan jullie in eeuwigheid niet geven wat je kunt bereiken als je een broeder die in nood verkeerde, met al je kracht en al je middelen echt hebt geholpen! Niets is hoger en dichter bij Mij dan alleen de ware, daadwerkelijke liefde!”

De kern van de christelijke leer: de bergrede

Bron: Nieuwe Testament, van het Grieks naar het Duits vertaald door Johannes Greber
Mattheüs hoofdstuk 5 t.e.m. 7

Hoofdstuk 5

1 Toen Jezus deze scharen zag, beklom hij de volgende heuvel en ging daar zitten. Zijn leerlingen gingen naast hem zitten. 2 Toen begon hij met zijn onderricht en hield de volgende toespraak:
3 "Gelukkig te prijzen zijn zij, wier geest zich straatarm voor God voelt; want de geestenwereld van God treedt met hen in verbinding."
4 "Gelukkig te prijzen zijn de zachtmoedigen; want zij zullen het hun toekomende deel aan aards geluk genieten."
5 "Gelukkig te prijzen zijn zij die treuren over het feit dat de wereld van God vervreemd is geraakt; want zij zullen getroost worden."
6 "Gelukkig te prijzen zijn zij die het vurigste verlangen hebben God welgevallig te worden; want hun verlangen zal bevredigd worden."
7 "Gelukkig te prijzen zijn de barmhartigen; want zij zullen ook voor zichzelf barmhartigheid verwerven."
8 "Gelukkig te prijzen zijn zij wier harten rein zijn; want zij zullen in hun leven de nabijheid van God voelen."
9 "Gelukkig te prijzen zijn zij die de vrede brengen; want zij zullen kinderen van God worden genoemd."
10 "Gelukkig te prijzen zijn zij die vervolgd worden terwille van het recht; want de geestenwereld van God treedt met hen in verbinding."
11 "Gelukkig te prijzen zijn jullie wanneer men je hoont en vervolgt en je van slechte dingen beschuldigt omdat je het goede doet. 12 Verheug je en jubel; want je loon aan gene zijde zal groot zijn. Op dezelfde manier heeft men ook de werktuigen van God vervolgd die voor jullie leefden."
13 "Jullie zijn het zout van de aarde. Maar als het zout smakeloos zou worden, waarmee zou men er dan weer zout van kunnen maken? Het zou verder tot niets anders dienen, dan op straat geworpen en door de mensen vertrapt te worden."
14 "Jullie zijn het licht van de wereld. Als een stad door zonlicht overgoten op de top van een berg ligt, kan zij niet verborgen blijven. 15 Als men een lamp aansteekt, plaatst men die niet onder de korenmaat, maar op de kandelaar; dan geeft die lamp licht aan alle bewoners van dat huis. 16 Zo moet ook jullie licht een lamp zijn voor de mensen. Zij moeten je goede werken zien en dat moet voor hen de aanleiding zijn om je hemelse Vader te eren en te prijzen."
17 "Jullie moeten niet denken dat ik gekomen ben om af te schaffen wat de wet en de profeten leren. Nee, ik ben niet gekomen om af te schaffen, maar om te vervullen. 18 En ik verzeker jullie nadrukkelijk: tot aan het ogenblik waarop het hemelgewelf en de aarde hun huidige bestaansvorm verliezen, zal in de wet niet de kleinste letter en geen enkel streepje veranderd worden. Eerst moet alles vervuld zijn. 19 Wie dus ook maar één van deze geboden opheft - al was het het allerkleinste - en de mensheid die opheffing leert, zal aan gene zijde als de minste worden beschouwd. Maar wie alles vervult en ook de mensheid leert dat te doen, zal aan gene zijde groot aanzien genieten. 20 Maar ik zeg jullie: zolang het met jullie doen van goede daden niet beter gesteld is dan met dat van de schriftgeleerden en Farizeeën, zullen jullie niet in verbinding komen met de geestenwereld van God."
21 "Jullie hebben gehoord dat tegen de voorvaderen werd gezegd: 'Je zult niet doden' en verder: 'Wie doodt, zal aan het oordeel onderworpen worden.' 22 Daarentegen leer ik jullie: wie zonder reden vertoornd is op zijn broeder, zal reeds aan het oordeel onderworpen worden. En wie tegen zijn broeder zegt: 'Jij dwaas,' moet voor de Hoge Raad worden geleid. En wie hem hoont als: 'Jij van God verstotene,' zal overgeleverd worden aan het hellevuur."
23 "Als je je offergave naar het altaar brengt en je herinnert je daar dat je broeder iets tegen je heeft, 24 laat dan je offergave bij het altaar achter en ga eerst naar je broeder om je met hem te verzoenen en kom dan terug om je gave te offeren. 25 Laat hem, die een reden tot een aanklacht tegen je heeft, zonder dralen je goede wil zien, zolang de weg tot verzoening met hem openstaat. Anders zal je tegenstander je wellicht voor de rechter dagen en de rechter zal je overleveren aan de gerechtsdienaren om de straf te voltrekken. Dan zul je in de gevangenis worden gegooid; 26 en ik kan je verzekeren dat je niet zult worden vrijgelaten tot je de laatste cent betaald hebt."
27 "Jullie kennen het gebod: 'Je zult niet echtbreken.' 28 Maar ik leer jullie dat een ieder die naar de vrouw van een ander kijkt, slechts met het verlangen om gemeenschap met haar te hebben, in zijn hart reeds echtbreuk gepleegd heeft. 29 Als dus je beste oog je aanleiding geeft om deze zonde te begaan, ruk het dan uit en werp het van je. 30 Want het is beter voor je dat een van je ledematen verloren gaat, dan dat je hele lichaam in de hel komt."
31 "Een ander voorschrift luidt: 'Wie van zijn vrouw wil scheiden, moet haar een scheidingsbrief geven.' 32 Maar ik zeg jullie: wie van zijn vrouw scheidt, tenzij de reden is dat zij overspel gepleegd heeft, is er schuldig aan dat zij de minnares van een ander wordt."
33 "Verder hebben jullie gehoord, dat tegen de voorvaderen gezegd werd: 'Een belofte onder ede mag je niet breken, maar je moet je houden aan wat je onder het aanroepen van de Heer beloofd hebt.' 34 Maar ik leer jullie: je mag je beloftes helemaal niet met een eed bekrachtigen; niet met een eed op de hemel, want dat is de troon van God; 35 niet met een eed op de aarde, want dat is zijn voetenbank; niet met een eed op Jeruzalem, want dat is de stad van de grote koning. 36 Zelfs op je hoofd zul je geen dergelijke eed afleggen, want je bent niet in staat om ook maar één haar van je hoofd wit of zwart te maken."
37 "Maar je eenmaal gegeven ja-woord moet ook een ja-woord blijven en mag niet in een 'nee' veranderd worden. Want mensen die hun woord niet houden, hebben in overvloedige mate onaangenaamheden te verwachten van hen die zij door hun woordbreuk schade berokkend hebben. 38 Al hebben jullie ook gehoord dat men zich moet houden aan de stelling: 'Oog om oog, tand om tand,' 39 dan leer ik jullie echter degene niet vijandig tegemoet te treden die je door je woordbreuk zelf schade berokkend hebt. Als zo iemand je dus op de ene wang slaat, keer hem dan ook de andere toe. 40 En wil hij, vanwege je gewaad dat je hem beloofd had, een proces tegen je voeren, sta hem dan ook de beloofde mantel af. 41 En dwingt hij je om zijn bagage een mijl ver te dragen, zoals afgesproken was, ga dan liever nog twee mijlen extra met hem mee. 42 Als iemand je vraagt om wat je hem beloofd hebt, geef het hem dan; en als iemand bij je komt om de lening in ontvangst te nemen die je hem beloofd hebt, keer hem dan niet de rug toe."
43 "Jullie hebben gehoord dat gezegd werd: 'Je moet je liefdevol ontfermen over hem die je lief is, maar je niet bekommeren om hem die je niet welgezind is.' 44 Maar ik zeg jullie: ontferm je ook liefdevol over degenen die jullie niet welgezind zijn; spreek redelijk met hen die verwensingen tegen jullie uiten; doe ook goed aan hen die niet naar jullie omkijken en bid voor hen die jullie beledigen en vervolgen. 45 Daardoor zullen jullie bewijzen dat jullie kinderen zijn van je hemelse Vader. Want ook hij laat zijn zon opgaan over slechten en goeden en laat het regenen over godvruchtigen en goddelozen. 46 Als je namelijk alleen maar degene liefhebt die jou liefheeft, op welk bijzonder loon kun je dan aanspraak maken? Doen de tollenaars dat ook niet? 47 En als je alleen maar je vrienden groet, doe je dan iets bijzonders? Doen de ongelovigen niet net zo? 48 Je liefde moet daarom allen omvatten, zoals ook de liefde van je hemelse Vader zich over iedereen uitstrekt."

Hoofdstuk 6

1 "Let erop dat je je giften aan de armen niet zo opvallend geeft, om maar door de mensen gezien te worden. Anders krijgen jullie daarvoor geen loon bij je hemelse Vader."
2 "Als je de armen dus een gift wilt geven, bazuin dat dan niet overal rond, zoals de huichelaars het in de synagogen en op drukbezochte plaatsen plegen te doen, om maar door de mensen geprezen te worden. Ik verzeker jullie: zij hebben daarmee reeds hun loon. 3 Als je giften aan de armen geeft, laat dan je linkerhand niet weten wat je rechter doet, 4 opdat je liefdadigheid verborgen blijft; en je Vader, die ook dat ziet wat in het verborgene gebeurt, zal je ervoor belonen."
5 "En als je bidt, moet je dat niet doen zoals de huichelaars. Die gaan bij het bidden graag in de synagogen en op kruispunten van wegen staan, om toch vooral door de mensen gezien te worden. Ik zeg jullie: zij hebben daarmee reeds hun loon. 6 Maar jij, ga om te bidden naar je kamer, sluit de deuren en bid stil voor jezelf tot je Vader; en je Vader, die ook dat ziet wat in het verborgene gebeurt, zal het je vergelden. 7 Als je bidt, moet je niet gedachteloos brabbelen zoals de afgodendienaren. Want die menen verhoord te worden als ze maar veel woorden gebruiken. 8 Doe hen dus niet na. Je Vader weet immers wat je nodig hebt, nog voor je om iets gebeden hebt. 9 Op de volgende manier moeten jullie bidden:
10 'Onze Vader in de hemel. Uw naam worde geheiligd. Uw geestenrijk kome tot ons. Uw wil geschiede aan gene zijde en in dit leven. 11 Geef ons vandaag ons brood voor morgen. 12 Vergeef ons onze fouten, zoals ook wij degenen vergeven die jegens ons fouten hebben begaan. 13 En weest u, o Heer, toch onze gids in de verleidingen en bevrijd ons van de boze.' 14 Als jullie namelijk je medemensen hun fouten vergeven, zal je hemelse Vader ook jullie vergeving schenken. 15 Maar als je je medemensen niet vergeeft, zal je Vader ook jullie zonden niet vergeven."
16 "Als jullie vasten, trek dan geen kommervol gezicht, zoals de huichelaars; want zij kijken verbitterd voor zich uit, zodat anderen kunnen zien dat zij vasten. Ik zeg jullie: daarmee hebben zij reeds hun loon. 17 Als je vast, zalf dan je hoofd en was je gezicht, 18 zodat het niemand opvalt dat je vast. Alleen je Vader moet het in het verborgene zien; en hij, die ook de meest verborgen daden kent, zal het je vergelden."
19 "Verzamel geen schatten op aarde, waar ze door mot en roest worden aangetast en waar dieven inbreken en stelen. 20 Verzamel veeleer schatten in de hemel, waar mot noch roest ze kunnen aantasten en waar geen dieven kunnen inbreken en stelen. 21 Want waar je schatten zijn, daar zal ook je hart zijn."
22 "Het oog is de lamp van het lichaam. Als nu je oog gezond is, zal je hele lichaam voor jou door licht omgeven zijn. 23 Maar is je oog erg ziek, dan is je hele lichaam voor jou in duisternis gehuld. Wanneer dus dat, wat je innerlijk tot licht moet dienen, in duisternis gehuld is, hoe groot moet dan de geestelijke duisternis bij jou wel zijn."
24 "Geen knecht kan twee heren tegelijk dienen. Want hij zal of de een verwaarlozen en diensten voor de ander verrichten, of op de een gesteld zijn en de ander minachtend aan de kant zetten. Je kunt geen knecht van God en tegelijkertijd slaaf van het geld zijn."
25 "Daarom zeg ik jullie: maak je geen zorgen over je levensonderhoud en ook niet over de kleding die je voor je lichaam nodig hebt. Is het leven niet waardevoller dan het voedsel en het lichaam waardevoller dan de kleding? 26 Kijk eens naar de vogels in de lucht. Ze zaaien niet en oogsten niet en leggen geen voorraden aan. En toch geeft je hemelse Vader hun hun voedsel. Zijn jullie dan niet net zoveel waard als zij? 27 Wie van jullie is in staat om met al zijn zorgen de voor hem vastgestelde levensduur ook maar met een minuut te verlengen? 28 Waarom maken jullie je dan zorgen over je kleding? Kijk eens naar de lelies op het veld, hoe ze groeien; ze werken niet en spinnen niet; 29 en toch kan ik jullie zeggen dat Salomo in al zijn pracht en praal niet zo schitterend gekleed was als één van hen. 30 Als God nu de bloem op het veld, die vandaag bloeit en morgen in de oven wordt geworpen, zo schitterend kleedt, zou hij dat dan niet op dezelfde manier bij jullie doen, kleingelovigen? 31 Daarom moeten jullie niet met een hart vol zorgen vragen: 'Wat zullen we eten'?' of: 'Wat zullen we drinken?' of: 'Wat zullen we aantrekken?' 32 Dat zijn allemaal zaken waar alleen degenen zich druk over maken die geen geloof en geen godsvertrouwen bezitten. Je hemelse Vader weet immers dat je dat allemaal nodig hebt. 33 Streef er dus eerst naar om op de weg naar God te komen en dat te doen wat hem welgevallig is. Dan zal al het andere je bovendien worden geschonken. 34 Maak je dus geen zorgen voor de dag van morgen. Want de dag van morgen zal zijn eigen zorgen met zich meebrengen. De zorgen van vandaag zijn al zwaar genoeg."

Hoofdstuk 7

1 "Veroordeel anderen niet, opdat je niet zelf veroordeeld wordt. 2 Want hetzelfde oordeel dat jullie over anderen vellen, zal ook over jullie geveld worden en met dezelfde maat waarmee jullie bij anderen meten, zal ook bij jullie gemeten worden."
3 "Je ziet de splinter in het oog van je broeder, terwijl je de balk in je eigen oog niet eens opmerkt. 4 Hoe durf je tegen je broeder te zeggen: 'Laat mij de splinter uit je oog trekken,' terwijl de balk in je eigen oog zit? 5 Jij huichelaar! Haal eerst de balk uit je eigen oog; dan kun je zien hoe je de splinter uit het oog van je broeder kunt trekken."
6 "Geef het heilige niet prijs aan de honden en werp je parels niet voor de zwijnen; want zij zouden ze tussen hun poten kunnen vertrappen en zich dan tegen je keren en je verscheuren."
7 "Vraag om inzicht en het zal je gegeven worden; zoek God en je zult hem vinden; klop aan de poort van het geestenrijk van God en er zal je worden opengedaan. 8 Want een ieder die om inzicht vraagt, ontvangt het; wie God zoekt, vindt hem; en wie klopt op de poort van het geestenrijk van God, hem wordt opengedaan."
9 "Is er soms iemand onder jullie die zijn zoon een steen zou geven als hij om brood vraagt, 10 of die hem een slang te eten zou geven als hij om een vis gevraagd heeft? 11 Wanneer jullie dan als zondige mensen toch nog de intentie hebben om je kinderen uitsluitend het goede te geven, hoeveel te meer zal jullie hemelse Vader alleen maar het goede geven aan hen die daarom vragen."
12 "Behandel je medemensen in alles, zoals je door hen behandeld wilt worden. Dat is de totale inhoud van de leer waar de wet en de profeten uit bestaan."
13 "Treed binnen door de nauwe poort. Want de weg die naar de poort van het verderf leidt, is breed en voorzien van grote dansvloeren en het zijn er velen die over die weg daarheen trekken. 14 Hoe smal en ongemakkelijk is daarmee vergeleken het pad dat naar de nauwe poort van het leven voert en het zijn er maar weinigen die hem vinden."
15 "Hou je verre van de verbinding met de boze geesten. Die komen in
schaapskleren naar je toe, maar van binnen zijn het roofzuchtige wolven. 16 Aan hun daden zul je hen kennen. Kan men soms druiven van doornstruiken plukken en vijgen oogsten van distels? 17 Zo brengt elke gezonde boom goede en een door ziekte aangetaste boom slechte vruchten voort. 18 Een gezonde boom kan geen slechte vruchten voortbrengen en een door ziekte aangetaste boom geen goede. 19 Een boom die geen goede vruchten voortbrengt, wordt omgehakt en in het vuur geworpen. 20 Dus aan hun vruchten moeten jullie hen herkennen."
21 "Niet iedereen die 'Here, Here' tegen mij zegt, zal het hemelrijk binnengaan, maar alleen wie de wil van mijn hemelse Vader doet. 22 Velen zullen op die dag tegen mij zeggen: 'Here, Here, hebben wij niet onder het aanroepen van je naam gegeten en gedronken? Hebben wij niet in jouw naam gesproken als werktuigen van de geestenwereld? Hebben wij niet door het gebruik van jouw naam boze geesten uitgedreven? Hebben wij niet door de kracht van jouw naam vele wonderen verricht?' 23 Dan zal ik hun openlijk verklaren: 'Ik heb jullie nooit gekend; ga weg van mij, jullie boosdoeners!'"
24 "Een ieder die deze woorden van mij hoort en er ook naar handelt, lijkt op een verstandige man, die zijn huis op rotsen had gebouwd. 25 Toen kwamen de stortregen en waterstromen en stormen staken op en beukten tegen het huis; maar het stortte niet in, want het fundament stond op rotsen,"
26 "En een ieder die deze woorden van mij wel hoort, maar er niet naar handelt, lijkt op een dwaas, die zijn huis op zand gebouwd had. 27 Toen kwamen de stortregen en waterstromen en stormen staken op en beukten tegen het huis en het stortte onder luid gekraak in."
28 Toen Jezus deze prediking beëindigd had, was het volk buiten zichzelf van verbazing over zijn woorden. 29 Want hij predikte als iemand die over een hogere macht beschikt en totaal anders dan hun schriftgeleerden.


Voor meer informatie over Johannes Greber en zijn vertaling van het Nieuwe Testament
http://www.inima.nl/index.php?page=biografie-johannes-greber
Een verslag van Grebers boek Omgang met Gods geestenwereld
http://fran.sneeknet.nl/homepage/show/pagina.php?paginaid=149321